Nederlands halfslachtige kostwinnersmodel

Natuurlijk is er helemaal niets mis met deeltijdwerk, maar het veelgeroemde Nederlandse deeltijdmodel komt in de praktijk neer op een kostwinnersmodel plus, waarbij vooral vrouwen voor zorg- en huishoudelijk werk opdraaien. Doen ze het in Scandinavië beter dan? Jazeker, maar laten we nog een stap vérder gaan.

‘Moeten we hier blijven?’ vraagt Jennifer Petterson zich af in de VPRO-podcast ‘Opgejaagd’. De van oorsprong Zweedse is getrouwd met een Nederlandse man en heeft twee kinderen die momenteel ‘genieten’ van het Nederlandse schoolsysteem: de jongste zit nog op de crèche, de oudste in groep 3. Haar conclusies liegen er niet om: het Nederlandse systeem is dramatisch. Kinderen worden aan hun lot over gelaten, er wordt buitenproportioneel veel van ouders verwacht en er is een te hoge werk- en prestatiedruk. Dit in tegenstelling tot het systeem in haar geboorteland. Daar werken ouders meer (na een weliswaar lang ouderschapsverlof is het de bedoeling dat ouders weer fulltime aan de bak gaan) maar de kinderopvang en scholen zijn van hoge kwaliteit.

Het is een onderwerp dat voor veel discussie zorgt, want iedereen heeft natuurlijk zijn eigen ervaringen en overtuigingen in dezen. Zo zijn mijn eigen ervaringen met de crèche van mijn kinderen helemaal niet zo slecht, maar misschien is dat wel een gelukstreffer geweest. Het is mijn ervaring dat het vooral extreem duur is om je kinderen in Nederland naar de kinderopvang te brengen, terwijl de regelingen voor ouderschapsverlof schamel en slecht zijn. Ik herken ook de prestatiedruk op scholen, het opgelegde visnet van Cito-toetsen en normen en de eisen die aan ouders wordt gesteld. Alles bij elkaar zou je kunnen zeggen dat in Nederland het laten opgroeien van kinderen nauwelijks als een collectieve zaak wordt gezien. Wegen en straatverlichting, dat zien we als iets maatschappelijks, maar het grootbrengen van kinderen is een taak van de ouders (en in veel gevallen zijn dat nog steeds vooral moeders).

Recentelijk werd bekend dat de leeftijd waarop moeders hun eerste kind krijgen weer is opgeschoven (https://nos.nl/artikel/2214454-vrouwen-steeds-later-moeder-laagste-aantal-geboortes-sinds-1919.html). In veel media werd dit vooral voorgesteld als een ‘verkeerde keuze’ van de moeder. Er was een ‘bewustwordingscampagne’ nodig om jonge vrouwen van gedachten te doen veranderen. Het is een typerende afwijking van het Nederlandse denken, dat als er iets gebeurt rondom kinderen, de oorzaak gezocht wordt bij persoonlijke beslissingen van vrouwen in plaats van bij de uiterst slechte voorzieningen, de enorme werkdruk en onvoldoende geëmancipeerde mannen.

De Amerikaanse feministische denker Nancy Fraser spreekt hier over een ‘crisis of care’. Als je uitgaat van een samenleving waarin (men vindt dat) economische groei gerealiseerd moet worden, dan moet daarvoor veel gewerkt worden: de productieve arbeid. Om te zorgen dat mensen dat werk kunnen blijven doen, moet gezorgd worden dat er dagelijks gegeten, geslapen en ontspannen wordt en dat er steeds weer nieuwe generaties werkenden worden geboren en opgevoed: de reproductieve arbeid. De ‘crisis of care’ ontstaat als de productie de reproductie gaat verdrukken: oftewel er gaat heel veel tijd zitten in werk zodat er minder tijd overblijft om te zorgen en steeds vaker levert dat werk ook niet meer genoeg op om die zorg uit te besteden. Achterblijvende sociale voorzieningen zijn daar voor een belangrijk deel voor verantwoordelijk.

Het is niet de eerste keer dat we in de geschiedenis te maken krijgen met een ‘crisis of care’. Na de oorlog is dit probleem opgelost door de man een zogenaamde ‘living wage’ te betalen: een loon dat hoog genoeg was om een heel gezin te financieren, inclusief alle reproductieve arbeid die primair door de vrouw verricht werd. Dit gebeurde in veel landen in de Westerse wereld en is geen eenduidig proces geweest maar een langdurige strijd: vooral vakbonden hebben zich sterk gemaakt voor dit kostwinnersmodel. Een model dat enerzijds een dramatische crisis oploste, maar anderzijds ervoor zorgde dat vrouwen in een afhankelijke relatie van mannen werd geplaatst en mannen grotendeels werden losgekoppeld van de zorg van hun kinderen.

In Nederland hebben we nog steeds niet helemaal afscheid genomen van dit kostwinnersmodel. In onze deeltijdsamenleving is het gelukt om het in een zekere vorm nog heel lang te rekken. Vrouwen konden wel toetreden tot het arbeidsproces en zo zorgen dat de extra arbeid die nodig was voor de economische groei geleverd werd, zonder dat ze hun reproductieve taken helemaal hoefden te laten liggen. Juist omdat we wat halfslachtig aan dit kostwinnersmodel hebben vastgehouden was het ook nooit nodig om collectieve voorzieningen serieus op te tuigen. Daarom is de kinderopvang zo stinkend duur en is kinderopvang er vooral op gericht om de ouders (moeders!) even te ontlasten in plaats van dat er duurzaam wordt ingezet op de ontwikkeling van kinderen. Gevolg is wel dat de taken zich bij vrouwen steeds meer opstapelen. In een onderzoek van het SCP uit 2016 werd bekend dat vrouwen meer tijdsdruk ervaren dan mannen. Geen wonder in een samenleving die qua reproductief werk nog helemaal leunt op deze vrouwen, terwijl ze daar veel minder tijd voor hebben dan hun moeders en grootmoeders. De stijgende leeftijd van vrouwen die kinderen krijgen is een teken aan de wand van deze ‘crisis of care’ die zich in Zuid-Europese landen al volledig aan het voltrekken is, wat zich uit in een dalend kindertal per huishouden.

In Scandinavië is dit probleem van oudsher anders opgelost. Al heel vroeg kozen de Zweden ervoor om reproductieve arbeid grotendeels te collectiviseren zodat ook vrouwen zich voltijds met de productieve arbeid konden bezighouden. En juist doordat de staat verantwoordelijkheid nam voor de reproductie is de kwaliteit ervan veel beter dan in Nederland. Het is veel meer dan duurbetaalde tijdelijke ontlasting van moeders. Vandaar dat het kind daar zo centraal staat en dat de kosten van kinderopvang of ouderschapsverlof nihil zijn. Het idee daarachter is dat het gemakkelijker wordt voor beide ouders om voltijds te werken. De opvang is door de week daarom vooral in handen van professionals. Kinderen zijn minder vaak in het openbare leven te vinden, behalve via georganiseerde tripjes.

Het Nederlandse systeem zal moeten veranderen, want zoals het nu gaat zal de crisis steeds heviger worden met gevolgen voor de leeftijd dat vrouwen kinderen krijgen en het aantal kinderen per gezin. Dat het huidige kabinet besloten heeft om het vaderschapsverlof te verlengen is wellicht een late, eerste reactie op de problemen die zich voordoen in de samenleving. Maar moeten we in Nederland nu ook toe naar het Scandinavische model? Er valt zeker veel te zeggen voor de manier waarop ze het daar geregeld hebben en het is zeer begrijpelijk dat Jennifer Petterson – gezien de huidige crisis hier – graag terug wil naar haar geboorteland. Aan de andere moeten we misschien verder kijken naar de dichotomie van Zweden versus Nederland. Want beide systemen hebben wel wat gemeen: het zijn allebei (oorspronkelijk) antwoorden op de vraag hoe we de productieve arbeid zoveel mogelijk kunnen maximaliseren. Wat nu als we de productieve arbeid zélf kunnen terugbrengen? Ik denk dan aan het gesprek over robotisering dat steeds vaker gevoerd wordt, maar bijvoorbeeld ook aan de mogelijkheid om de noodzaak tot groei los te laten uit ons economische denken. Vooral dat laatste is, gezien andere overwegingen (denk aan klimaat) geen gek idee: we moeten uiteindelijk minder groeien, minder consumeren. Wat als we daarvoor meer ‘reproductieve’ tijd, voor vrouwen én mannen, terugkrijgen? Een en ander zou gerealiseerd kunnen worden via het verkorten van de werkweek of het invoeren van een basisinkomen. Wellicht is er dan wel een samenleving denkbaar waar kinderen overdag fijn in hun eigen straat kunnen spelen terwijl hun ouders (m/v) tijd en aandacht voor hen hebben.

‘Opgejaagd’ kun je hier vinden: https://www.vpro.nl/programmas/opgejaagd.html

Tegen de nuance

greyscale3-1

We leven in een tijd van polarisatie. Zeker in tijden van verkiezingen staan uitersten in onvermurwbare kampen tegenover elkaar. Het strijdgewoel dendert op ons af via grimmige twitterfitties en vonkende Facebookposts. Het stroomt over richting de ‘conventionele’ media, in talkshows waar gasten het schuim op de lippen staat, of in kolkende opiniestukken. Of het nu over Turkije gaat, over vluchtelingen of over Zwarte Piet, de onderbuik regeert, de ‘grijstinten’ worden gescheiden in zwart en wit, argumenten, als ze er al zijn, zijn tegenover de andere partij slechts aan dovemansoren gericht. Een groeiende groep mensen komt echter in opstand tegen de felheid van het debat. Dit weekend besteedde de Volkskrant weer aandacht aan het zogenaamde ‘milde midden’, de nieuwe ‘zwijgende meerderheid’. Het gaat over de site ‘soChicken’ die mensen wil helpen van hun uitgesproken mening af te komen. Over de ‘grijsdenkers’ van het Utrechtse ‘Dare to be grey’, die zich identificeren als ‘extreem gematigd’. Zij proberen de milde denkers van Nederland het platform te geven dat zij ontberen in de op extreme standpunten gefixeerde media. De nuance zou weer op een voetstuk moeten komen te staan.

Dat verlangen naar nuance in het debat is zonder meer begrijpelijk, zeker gezien de agressie en scheldkanonnades die we de afgelopen jaren hebben moeten lezen en aanhoren. Toch is nuance, gezien als doel en als uitgangspunt, niet de oplossing. Sterker nog, als er iets een gevaar is voor de democratie, dan is het wel grijsdenken gezien als doel op zich.

De denkfout die gemaakt wordt is dat het hebben van een uitgesproken, zelfs een radicaal standpunt, gelijk zou staan aan extremisme, aan de onderbuik, aan borreltafelpraat, aan onredelijkheid. De gematigde mens wordt gezien als verstandiger, als superieur in zijn argumentatie en tegelijkertijd ook als een onschuldig slachtoffer van een doorgeschoten cultuur van polarisatie. Feitelijk is dit een impliciet frame, dat net zo goed een aantal — stevige — meningen buiten het debat wil plaatsen.

Wat betekent het eigenlijk om op een bepaald moment een uitgesproken standpunt in te nemen? Bestaan er ook ‘extreme’ standpunten die niet uit een onderbuik voortkomen, maar juist goed beargumenteerd zijn? Een handig gereedschap hierbij is het zogenaamde ‘Raam van Overton’ , dat aangeeft welke ideeën op een bepaald moment in de geschiedenis gezien worden als redelijk en acceptabel. Ideeën die buiten dat raam vallen, worden in de publieke opinie steevast neergezet als doorgeslagen en radicaal. Dat ‘Raam van Overton’ staat niet vast — het verplaatst zich voortdurend naarmate de tijd voortschrijdt.

Zo was het in de 19de eeuw lange tijd een te radicale mening om het algemeen kiesrecht te verdedigen. Binnen het bestek van het Overton-venster bevonden zich wel verschillende vormen van census-kiesrecht (kiesgerechtigheid op basis van de hoeveelheid bezittingen die je had). Slechts mensen die over een voldoende hoeveelheid kapitaal konden beschikken waren volgens deze gedachtegang pas echt in staat om vanuit het Algemeen Belang een verantwoorde keuze te maken voor de volksvertegenwoordiging. Was je eind negentiende eeuw een genuanceerde en gematigde liberaal, dan zocht je daarin de ruimte. Je beargumenteerde je enerzijds-anderzijds verhaal binnen die context, hetgeen leidde tot nu compleet absurde, technische debatten over de hoeveelheid kamers die iemand in zijn huis mocht hebben, wilde hij (het was toen altijd een ‘hij’ ) mogen stemmen of niet. Als we nu terugkijken op die periode schijnt al die genuanceerde praat uit die tijd ons onzinnig toe, uiteindelijk zegevierde in 1917 (mannen) en 1919 (vrouwen) het extreme, radicale standpunt van het algemeen kiesrecht ongeacht de hoeveelheid bezit die iemand had. Het Overton-venster schoof mee.

Nuance kan de vorm aannemen van een obsessieve behoefte om binnen het Raam van Overton te blijven. In het debat over Algemeen kiesrecht kwam dat tot uiting in monstrueuze en bizarre wetsvoorstellen vol overbodige details. Een recent voorbeeld van zo’n genuanceerde monstruositeit is de ‘bruine Piet met sluik haar’ die in de zomer van 2014 door het Nederlandse centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed werd gepresenteerd. Doordat het centrum blijkbaar beide partijen in de discussie over Zwarte Piet tevreden wilde houden, ontstond een vreemdsoortig amalgaam van kenmerken die uiteindelijk niemand gelukkig maakte en geen van de problemen rond de figuur oploste. Hier leed de gematigde Nederlandse poldercultuur op een onnavolgbare manier schipbreuk.

Echte maatschappelijke verandering, het verschuiven van dat Overton-venster, is juist het werk van mensen die in hun tijd als weinig genuanceerd en veel te radicaal worden neergezet. Zeg maar de Quincy Gario’s van tegenwoordig. Zeker niet de extreem-gematigde, milde grijsdenkers. Die willen vooral dat alles bij het oude blijft en dat de rust wederkeert. Radicale denkers roepen in de samenleving vaak hele felle reacties op, die niet altijd even goed beargumenteerd zijn. Dat leidt tot gestook, scheldpartijen, conflicten. De gematigden hebben de neiging om ook de boodschapper verantwoordelijk voor de discussie te houden. Er is natuurlijk wel degelijk iets als een uitgesproken, radicaal standpunt dat niet voorkomt uit redelijke overweging, maar uit heftige gevoelens van angst , krenking, een overtuiging van miskende superioriteit of pure paranoia. De lakmoesproef van elke opinie is vanzelfsprekend de mate waarop degene die hem uit, hem ook kan onderbouwen. Het is te gemakkelijk om alle partijen aansprakelijk te houden en geforceerd een middenweg te verzinnen, zoals de slechte leraar die op het schoolplein de pester en de gepeste uit elkaar haalt en elkaar beiden de excuses laat aanbieden.

Het stralende midden, de goudglanzende weg van de nuance, oefent echter een sirenenzang op ons stervelingen uit. Politici zijn zich daar volledig van bewust. Een bepaalde politieke strategie, de zogenaamde triangulation,werd door president Clinton in zijn politieke campagne van 1996 bewust gebruikt. In deze strategie plaats een politicus zichzelf bewust binnen twee uitersten, links en rechts in een politiek spectrum en je zorgt op deze wijze dat de positieve kanten van het linkse en rechtse standpunt beiden op je afstralen. Het is een opportunistische strategie die lange tijd ook in Europa leidend is geweest voor de zogenaamde Derde Weg binnen de sociaaldemocratie, zoals we die kennen van Tony Blair binnen het Britse Labour en Wim Kok in onze PvdA. Maar inmiddels begint deze strategie steeds meer blijk te geven van zijn eigen beperkingen, gezien de succesvolle opkomst van de linkse Jeremy Corbyn binnen Labour en de groei in Nederland van partijen links van de PvdA, zoals GroenLinks en SP. Op den duur kijken kiezers door dit soort strategieën heen, zeker als de partij in kwestie weinig van de eigen beloftes nakomt. De persoon van Jeremy Corbyn, iemand die al tientallen jaren onverzoenlijk een ongenuanceerd linkse standpunten voorstaat, is voor velen binnen Labour een verademing met de door spindoctors bedachte nuance van zijn voorganger, Ed Milliband.

Want laten we eerlijk zijn: er zijn genoeg kwesties waarin geen enkele middenweg mogelijk is, waarbij het geloof in de nuance, in een oplossing binnen het Overton-venster, juist een werkelijke oplossing tegenhoudt en mogelijke alternatieven wegen aan het oog onttrekt. Neem nou de discussie over klimaatverandering, waarin een kleine groep beweert dat er helemaal niets aan de hand is (de zogenaamde ‘klimaatontkenners’), een andere groep denkt dat het al bijna te laat is en er radicale maatregelen nodig zijn om daar nog iets tegen te doen en een grote gematigde groep, die denkt dat binnen de bestaande verdragen en het leidend paradigma van vrije markten genoeg te doen valt om de grootste ellende buiten de deur te houden. Steeds meer bewijs van klimaatdeskundigen maakt echter duidelijk dat de gematigde weg hier geen optie is, dat we als mensheid op een verschrikkelijke ramp afkoersen als er geen grootschalige maatregelen worden getroffen die voor de fossiele sector en vrije markten wel eens flinke gevolgen kunnen hebben. Enige argwaan voor de nuance als doel op zich is dan ook gerechtvaardigd. Grijsdenken is niet per definitie wijs denken.

Opvoeden is politiek — weg met de wegpiraten!

rutte.saab_

11 november 2016. Met een groepje peuters, kleuters en ouders wandelen we langs de huizen om Sint Maartenliedjes te zingen en lekkers op te halen. Lampionnetjes dansen in de nacht. Onze buurt is ruim honderd jaar oud, met smalle straten en een loopgedeelte daarnaast zonder stoep. Voor het verkeer is het officieel een woonerf. We lopen langs de weg. Plotseling duikt er uit de nacht een auto op die met een noodvaart langs ons scheert, met ronkende motoren rijdt hij schuin over het loopgedeelte. Ik kan nog net mijn kinderen tegen me aan drukken. Geschrokken en boos schreeuwen we de onverantwoorde chauffeur na. Als antwoord drukt hij zijn claxon langdurig in. Het kost me tijd om de woede en de adrenaline weg te slikken. Hoe haal je het in je hoofd, denk ik, om tijdens een kinderfeest als Sint Maarten ’s avonds met je gaspedaal ingedrukt door een kinderrijke buurt te rijden? En dan ook nog agressief reageren? Misschien heeft de man geen kinderen, komt hij uit een ander gedeelte van het land en kent hij de traditie niet, maar zijn rijgedrag is hoe dan ook levensgevaarlijk en onverantwoord. Wat bezielt dat soort mensen?

Als ouder is niets belangrijker dan het beschermen van je kinderen. Een groot deel van je leven staat in het teken van de volgende generatie. Je kunt er dan ook moeilijk bij als mensen door egoïsme of hun eigen korte termijnbelang het leven van kinderen in de waagschaal stellen. Gelukkig dan dat dit enkelingen zijn en de meeste mensen wel fatsoenlijk zijn en wel rekening houden met hun omgeving.

Maar wat, als we die hele herkenbare gevaren die we kennen uit onze woonwijk, en onze gevoelens daarover, nu eens vergelijken met de gevaren waar onze kinderen en kleinkinderen in de toekomst mee te maken krijgen? Ik heb het over overstromingen, extreme regenval, de toename van vreemde uitheemse ziektes, een vluchtelingenstroom die zo groot is dat onze kinderen zullen lachen om dat hysterische debat dat wij momenteel aan het voeren zijn. Ik heb het over steeds heviger wordende oorlogen in grote delen van de wereld waar we ons niet allemaal aan zullen kunnen onttrekken. Allemaal gevolgen van klimaatverandering. Een klimaatverandering waar wij als land momenteel hard aan meehelpen door onze lakse opstelling op dit gebied, zoals de rechter oordeelde in het proces dat de organisatie Urgenda in 2015 had aangespannen tegen de Nederlandse staat en dat Urgenda heeft gewonnen. Waarop de staat helaas besloot in hoger beroep te gaan.

Het is alsof onze Nederlandse staat momenteel bestuurd wordt door de chauffeur waar ik het artikel mee begon. Blijkbaar vindt onze huidige regering het klimaatprobleem, dat een heftig en onomkeerbaar effect zal hebben op de levens van onze kinderen, niet belangrijk genoeg. Belangrijker vindt men het op korte termijn najagen van financieel gewin. Het is een egocentrische houding die naar voren komt in de partijprogramma’s van partijen als PVV en VVD, waar maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan zo goed als ontbreken. Deze partijen hebben het dus feitelijk gemunt op onze kinderen. Dit zijn de wegpiraten die hun levens in de waagschaal stellen.

Elke keer als ik Mark Rutte op TV weer vrolijk zie lachen, moet ik terugdenken aan die roekeloze chauffeur en krijg ik de onbedwingbare behoefte om hem een poepluier naar zijn hoofd te gooien. Het gevaar in het hele schouwspel rond de verkiezingen is dat we te snel gezogen worden in dat mediacircus waarbij politici bezig zijn elkaar vliegen af te vangen rond rekensommetjes. Maar het gaat hier wel degelijk om hele ingrijpende zaken, die impact zullen hebben op de generaties na ons. Rutte en Wilders zadelen onze kinderen op met een enorme klimaatschuld, zoals Trump al aan het doen is in de VS. Laten we 15 maart alsjeblieft zorgen dat ze dat onze kinderen niet gaan aandoen. Denk aan je kinderen, houd de doodrijders buiten de regering.

Deze column verscheen eerder op kroost.org.

Onze gestolen toekomst

jetsons

Hanna-Barbera — de studio die The Flintstones heeft bedacht — lanceerde in 1962 de tekenfilmserie The Jetsons. Eigenlijk leek de formule van de serie veel op die van de voorganger: je neemt een witte middenklasse familie uit die periode en plaatst die in een totaal andere tijd. Zoals de Flintstones leefden in de oertijd, zo leefde de familie Jetson in de jaren zestig van de 21ste eeuw. Die 21ste eeuw van de Jetsons kun je zien als een karikaturale projectie van wat in de sixties in de populaire verbeelding als ‘de toekomst’ werd gezien. Zoals the Flintstones vol zat met beelden die de kijker herkende als ‘oertijd’ — hoe weinig historisch accuraat ook — zo was de wereld van the Jetsons voor het publiek herkenbaar uit toekomstbeelden die in de populaire verbeelding leefden. Men kende ze uit Science Fictionfilms en las ze in visies op de toekomst die in de kranten voorbijkwamen. De Jetsons wonen in een wereld waarin het suburbane huis met het witte hekje van de Amerikaanse witte middenklasse vervangen was door een futuristisch appartementencomplex op hoge palen. Vervoer ging met vliegende schotels, bestuurd als een personenauto. Er was een beeldtelefoon — Skype avant la lettre — het eerste dat ons als eenentwi ntigste eeuwers enigszins bekend voorkomt. En tenslotte zijn er overal robots, die al het mogelijke huishoudelijke werk van gezinnen als The Jetsons hebben overgenomen. Niet alleen huishoudelijk werk, maar, en nu kom ik op een belangrijk punt, ook veel betaald werk. George Jetson werkte maar liefst twee dagen per week en ieder van zijn werkdagen duurde precies een uur.

Want dat we minder zouden gaan werken in de toekomst, dat stond voor de meeste mensen vast in die tijd. In 1930 al had de bekende econoom John Maynard Keynes voorspeld dat zijn kleinkinderen een werkweek van 15 uur zouden hebben. Dat leek hem het logische resultaat van de groei in productiviteit die de vooruitgang in technologie met zich meebracht. Op den duur moesten al die machines toch voor de mensen gaan renderen? Dit was de wereld die aan de generaties vóór ons beloofd is.

Fast forward naar 2017. Hoewel er enkele decennia vooruitgang is geboekt op het gebied van het verkorten van de werkweek en het invoeren van deeltijdwerk, lijkt de rek eruit. Lezen we de kranten over dit soort onderwerpen, dan worden groepen die vasthouden aan de bestaande lengte van de werkweek — bijvoorbeeld vakbonden in Frankrijk — weggezet als mensen die ‘krampachtig vasthouden aan verworven rechten’. Pakketten met maatregelen die arbeid onzekerder maken of zelfs de werkweek willen verlengen worden aan ons verkocht onder het label ‘modernisering’. Het lijkt alsof er een vreemde verwisseling heeft plaatsgevonden ten opzichte van de toekomstverwachting van een groot deel van de twintigste eeuw. Het pad dat terugleidt naar de 19de eeuw heet nu ineens modernisering, terwijl het pad omhoog door het establishment schamper wordt afgedaan als dat van stugge dwazen en oproerkraaiers. De belofte die ons gedaan is door de elites van destijds is niet nagekomen en de geschiedenis wordt met de ganzenveer van de dominee herschreven.

Een voorbeeld van een criticus van korter werken is Heleen Mees. Mees, econoom en zelfbenoemd feminist, is al jaren kritisch over de Nederlandse deeltijdcultuur. Nederland is uniek in de wettelijk vastgelegde mogelijkheid om in deeltijd te werken en wordt in het buitenland vaak als voorbeeld genoemd van het succes van deeltijdwerken. Afgelopen november schreef zij echter in haar column in de Volkskrant dat nergens ter wereld zoveel gezeurd werd over minder werken dan in Nederland. Het werkwoord ‘zeuren’ is hier relevant. Bij ‘zeuren’ denk ik aan mijn dochter van vijf als ze een ijsje wil, of nog even een filmpje wil kijken. Zeuren doen kinderen die opgevoed moeten worden, die moeten leren zich te verzoenen met de harde werkelijkheid, waarin je nou eenmaal niet onbeperkte ijsjes kan eten of filmpjes kan kijken. Nou ja, dat kan je wel, maar dan eindig je ongelukkig. In eerder werk viel Mees vooral Nederlandse vrouwen aan, die in Nederland voornamelijk gebruikmaken van de mogelijkheden van het deeltijdwerk. Nederlandse vrouwen waren volgens Mees, ik citeer ‘lui, gemakzuchtig en verwend’. Nederlandse vrouwen zijn dus kinderen die opgevoed moeten worden. En dat zegt een feminist.

Het Nederlandse deeltijdsysteem is er volgens Mees debet aan dat er hier zo weinig vrouwen op topposities zitten. Daar heeft ze natuurlijk wel een punt. Maar de andere kant van het verhaal, dat er eigenlijk te weinig mannen in deeltijd werken, wordt door haar veel minder prominent genoemd. Dat komt omdat Mees eigenlijk vindt dat iedereen voltijds zou moeten werken. Vrouwen en mannen. Het huishoudelijk werk en de opvoeding van kinderen kunnen dan worden uitbesteed, dat creëert dan mooi weer nieuwe banen. Kinderopvang, hondenuitlaatservices, nagellakstudio’s, boterhamsmeerdiensten, dat genre. Zoals Anja Meulenbelt ooit zei: voor Heleen Mees zijn er geen twee, maar drie seksen: mannen, vrouwen en personeel. Hoe de laatste categorie zijn of haar huishoudelijk werk gedaan krijgt blijft onduidelijk.

Critici als Heleen Mees wijzen erop dat mensen die werken fysiek en mentaal gezonder zijn dan mensen die niet werken. Ik citeer: ‘werk zorgt voor sociale contacten, voldoening, erkenning en zelfontplooiing’. Dat klinkt als een zuivere, empirisch te onderbouwen stelling. Het ingewikkelde is alleen dat deze waarneming plaatsvindt in de context van onze huidige samenleving, waarin het niet hebben van een baan gelijkstaat met een negatief sociaal stigma. Uit geluksonderzoek blijkt bijvoorbeeld dat niet alle groepen werklozen even ongelukkig zijn. Mensen die met pensioen zijn bijvoorbeeld, zitten doorgaans goed in hun vel. Hetzelfde geldt voor studenten. Deze mensen vinden genoeg ruimte voor erkenning en sociale contacten zonder een arbeidsrelatie.

Mees lijkt minder geïnspireerd door het tweedegolf feminisme van de jaren zeventig, maar eerder door de ideeën van Johannes Calvijn. Ze hangt een puriteins arbeidsethos aan. De Puritein gelooft dat de mens door bikkelhard te werken Gods schepping voltooit. Werk heeft dus niet alleen een praktische functie — geld verdienen om te kunnen leven — maar is een ethische waarde op zich. Mensen die niet werken, of in deeltijd, zijn dus zondig: lui en verwend.

Dat puriteinse arbeidsethos is niet uniek voor Heleen Mees, maar vinden we overal in de samenleving terug. Veelal rechtse partijen hebben de mond vol over de ‘hardwerkende Nederlander’ en zien dat als een moreel superieure positie. Mensen die op de een of andere manier geen betaalde baan kunnen vinden en een uitkering ontvangen, worden verplicht te solliciteren en op den duur in veel steden op straffe van korting van de uitkering gedwongen om te werken. ‘De onrendabelen’ noemde Marcel van Dam ze. Wil je als volwaardig burger in de maatschappij meedraaien, dan moet je werken, rendement opleveren voor een werkgever.

Recentelijk werd een tweejarig Zweedse experiment met een zesurige werkdag bij verzorgers in een verplegingstehuis stopgezet. Het Financieel Dagblad kopte: ‘Zweeds experiment met zesurige werkdag mislukt’. De reden die het FD gaf voor deze interpretatie was: ‘de kosten wegen niet op tegen de baten’. Over rendementsdenken gesproken. Wat bleek nu: men had verwacht dat de kosten voor het verminderen van de werkdag 22% hoger zouden zijn. In werkelijkheid bleken de kosten slechts 10% hoger als gevolg van een lager ziekteverzuim en omdat er meer mensen aangenomen konden worden (en dus minder uitkeringen moesten worden betaald). De kwaliteit van de zorg was significant gestegen: verzorgers voerden tot 80% meer activiteiten met de ouderen uit dan in andere verzorgingstehuizen. Tevens was er veel meer tijd voor een goed gesprek. Je moet maar durven om dan te zeggen dat de kosten niet opwegen tegen de baten.

Een 40-urige werkweek is dus helemaal niet zo ideaal. 40-uur, of langer, werken betekent niet alleen dat je een onevenredig groot deel van je leven opoffert om andermans klusjes te doen, het is ook nog eens zo’n hap uit je week dat je de rest van de tijd bezig bent om bij te komen van datzelfde werk. Het is bijna niet te doen om al je boodschappen, klusjes, familiebezoek in het weekend af te handelen en ook nog eens een goede mama of papa te zijn en nog eens tijd voor jezelf te vinden. In plaats daarvan zoek je naar quick fixes, die je tenminste nog het idee geven dat je ontspant en iets voor jezelf doet. Onze hele uitgaans-, media en consumptiecultuur is daarop gebaseerd. Het was de filosoof Theodor Adorno die ons er op wees dat het begrip ‘vrije tijd’, zoals wij dat hanteren, eigenlijk helemaal niet vrij is. Het is slechts tijdverdrijf: een manier om een interval tussen het werk door te vullen met bezigheden. Geen wonder dat inmiddels één op de acht werknemers aan burnout leidt en dat depressie volksziekte nummer één is.

En dan zijn er nog de flexwerker en de zelfstandige. Met klaroenstoten werden ze destijds binnengehaald door de herauten van het marktgeloof. Vrijheid. Flexibiliteit. Maximale zelfontplooiing. Zelfstandig ondernemerschap. Al die zalvende woorden die misschien velen het gevoel hebben gegeven dat datgene wat we zochten in de moderne droom die ons is afgepakt — vrijheid — wellicht toch ergens in het neoliberale pakket zat verstopt. Echter de werkelijkheid was anders. In de eerste plaats ligt het inkomen van de gemiddelde ZZP’ er zo’n tien procent lager dan die van een vaste werknemer. Iemand met een flexibele aanstelling is in de praktijk minder vrij: een vaste medewerker kan buiten werktijd nog een keer zijn telefoon niet opnemen, maar een ZZP’ er of een flexwerker is al snel zijn opdracht of aanstelling kwijt. Gebruikmaken van verlofregelingen als ZZP’er of flexwerker is een stuk gevoeliger want je weet nooit of je je huidige betrekking zal houden en wil dus in de smaak blijven vallen bij de werkgever. Eigenlijk zijn de meeste zelfstandigen ook gewoon werknemers, maar dan met minder inkomsten en minder rechten. Het zijn B-werknemers.

Zoals we hebben gezien roepen voorstanders van een gepantserd arbeidsethos graag beelden op van weekheid en verwendheid als het gaat om maatregelen als het verkorten van de arbeidsweek. Alsof we allemaal achter een krat bier op de bank voor de teevee zouden belanden en niet weten wat te doen met al die vrijgekomen tijd. Die overtuiging geeft slechts blijk van een somber en fantasieloos mensbeeld. Een kortere werkweek geeft juist ruimte aan activiteiten waar we nu noodgedwongen op moeten bezuinigen. De Franse filosoof Andre Gorz onderscheidde naast betaald werk nog twee categorieën van werk die minstens zo belangrijk zijn voor mensen: werk-voor-jezelf en autonoom werk. Het eerste, werk voor jezelf, is werk dat mensen direct uitvoeren voor zichzelf of hun omgeving. Denk aan huishoudelijk werk, het onderhouden van sociale relaties, mantelzorg of het opvoeden van kinderen. Werk-voor-jezelf kan vaak uitbesteed worden of zoals bij de Jetsons gerobotiseerd. Echter, veel mensen voeren een gedeelte van dit werk liever zelf uit omdat het verbonden is met hun identiteit of hun idee van het goede leven. Ze willen niet de gehele opvoeding van hun kinderen uitbesteden, of richten graag hun eigen huis in. Vandaar ook dat het ideaal van Heleen Mees, waarin zij oproept om zoveel mogelijk werk in deze categorie uit te besteden, inclusief borstvoeding, felle kritiek oproept. Er is een gevoelsmatige grens tot waar werk-voor-jezelf omgezet kan worden in een product dat op de markt ingekocht kan worden. Gaan we daar overheen, dan gaan mensen zich verzetten, omdat er iets wezenlijks wordt verstoord.

Gorz onderscheidt nog een derde vorm van werk: autonoom werk. Dat is werken omwille van het werk zelf en de vervulling die je als individu daaraan beleeft. Het is werk waarbij het eindproduct in de regel minder belangrijk is dan de werkzaamheden. Denk bijvoorbeeld aan mensen die een instrument bespelen of ergens anders goed in zijn, zonder dat ze ervoor betaald worden.

Wat Andre Gorz voor deze tijd interessant maakt, is dat hij pleitte voor een ‘politiek van de tijd’. Hij vond dat we tijd onderdeel en inzet zouden moeten maken van het publieke debat. het zou voor de politiek geen prioriteit moeten zijn om te stimuleren dat er zoveel mogelijk voltijdsbanen ontstaan, maar om de hoeveelheid arbeid en inkomen gelijk te verdelen zodat meer tijd overblijft voor werk-voor-jezelf en autonoom werk. Daar zou ik aan toe willen voegen: ook om het betaalde werk zelf leuker en beter te maken. Laten we het rendementsdenken op zijn kop zetten:

  • We moeten zorgen dat technologie zoals robotica gaat renderen voor het merendeel van de mensen, en niet alleen voor werkgevers en mensen met grote vermogens.
  • We moeten durven herdefiniëren wat rendement is, zoals bij het Zweedse verzorgingstehuis waar de kwaliteit van de zorg omhoog schoot toen de werkdag korter was geworden.
  • En we moeten die radicale vraag nog maar weer eens stellen: wiens rendement is het eigenlijk?

Voorgedragen tijdens Mestival in De Rode Hoed (10 februari 2017).

Juist feministische analyse toont dat vaderschapsverlof socialistische maatregel is

Een verlengd vaderschapsverlof: werkgevers zijn er niet blij mee. VNO-NCW hield een paar jaar terug een enquête onder 300 bedrijfsdirecteuren en daarvan bleek driekwart niets van een verlenging van het vaderschapsverlof te willen weten. Het argument: werknemers hebben al ‘stuwmeren van vakantiedagen’. Vrij vertaald: de zorgende vader uithangen, dat doe je maar in je vrije tijd. Je krijgt twee dagen om aan de nodige administratieve verplichtingen te voldoen en dan word je weer verwacht aan te treden. Het grootbrengen van een kind als hoogstpersoonlijke hobby.

Dit terwijl uit onderzoek in het buitenland naar voren komt dat als vaders verlof nemen bij de geboorte van hun kind, dit nog jarenlang effect kan hebben op de verdeling van de huishoudelijke taken in gezinnen. In die eerste precaire weken na de geboorte krijgen vaders een crash course in babyverzorging en daarbij krijgen ze op organische wijze een band met hun kinderen. Uit Israëlisch onderzoek is gebleken dat mannen die veel tijd doorbrengen met hun kinderen hogere niveaus van het ‘knuffelhormoon’ oxytocine in hun bloed hebben. Ook mannen hebben van moeder natuur een hormonale voorbereiding meegekregen om te zorgen, maar deze wordt pas ‘geactiveerd’ door veel lichamelijk contact met het kind. Het gevolg is dat mannen na een vaderverlof op natuurlijke wijze al veel actiever voor hun kind zorgen dan mannen die geen verlof hebben opgenomen.

Die gelijkere rolverdeling heeft weer een positief effect op de arbeidsparticipatie van vrouwen: zo komt uit een Noors onderzoek naar voren dat moeders uit gezinnen waar vaderschapsverlof wordt opgenomen 5-10% minder vaak afwezig zijn door ziekte. In Zweden heeft men berekend dat elke extra maand die een vader aan vaderschapsverlof opneemt zorgt voor een 6,7% hoger inkomen voor de vrouw in het gezin.

Het lijkt alsof ook het bedrijfsleven op den duur voordeel kan halen uit een langer vaderschapsverlof, omdat dit zal zorgen voor een grotere en gemotiveerdere arbeidsbestand. In tijden van vergrijzing en in een land waarin de anderhalfverdiener de norm is, valt hier zelfs vanuit een economisch-liberale optiek iets voor te zeggen. Waarom dan toch die afwerende houding van werkgevers? Is dit enkel korte termijndenken? Of is het een diepgeworteld cultureel conservatisme binnen de huidige bedrijfselite, die tegen het eigen belang in wil vasthouden aan versleten rolpatronen? Mijn stelling is dat er meer achter zit dan dat. Door het werk dat het grootbrengen van kinderen met zich meebrengt zoveel mogelijk in de privé-sfeer te houden, wordt de prijs van de reproductie van arbeid (de stabiliteit en de blijvende aanwas van werknemers) zo laag mogelijk gehouden.

Laat ik een voorbeeld geven uit een ander vakgebied. In de sterrenkunde wordt wel gesproken over het begrip ‘donkere materie’. Astronomen stellen dat deze donkere materie, materie die niet zichtbaar is met optische middelen, zou moeten bestaan om de baanbewegingen van verre sterren en sterrenstelsels te verklaren. Anders gezegd: het heelal kan niet functioneren zoals het nu doet, zonder die onzichtbare materie. En als die donkere materie niet bestond, zouden we een heel ander heelal hebben. Ook in het veld van de neoklassieke economie worden zaken en werkzaamheden aan het kennende oog onttrokken. Het gaat hier om zaken die juist de vruchtbare turflaag vormen waarop de marktactiviteiten zich doorgaans ontwikkelen. Het waren feministisch-socialisten als Mariarosa Dalla Costa, Silvia Federici en in Nederland Anja Meulenbelt die hier in de jaren zeventig het eerst op wezen en dit ook theoretiseerden. De Italiaanse feministen werden geïnspireerd door de filosoof en politicus Mario Tronti, een van de grondleggers van het autonoom marxisme. Volgens Tronti wordt het kapitalisme in een bepaalde fase van ontwikkeling zo alomvattend dat de grens tussen fabriek en maatschappij verdwijnt en de gehele maatschappij ‘fabriek’ wordt. Dalla Costa en Federici redeneerden als volgt: het werk dat vrouwen doorgaans deden (en doen) in het huishouden, in de zorg, zelfs in de emotionele en seksuele ondersteuning van de arbeidende man, staat niet buiten de kapitalistische wereld, maar maakt er juist deel van uit. Het is een basisvoorwaarde om ervoor te zorgen dat manlief elke morgen weer voor de fabriekspoort staat, en dat er steeds nieuwe generaties arbeiders worden geboren. Het is daarom in het belang van het kapitaal dat dit werk onzichtbaar blijft: want zolang je dit buiten de officiële loonverhoudingen houdt, kan dit werk zo goedkoop mogelijk worden gehouden. Daarnaast zijn vrouwen, afhankelijk gemaakt van het loon van hun man, zo gemakkelijk te disciplineren.

Een belangrijke activistische beweging waarin de eisen van de socialistisch-feministen in de jaren zeventig naar voren kwamen is Wages for Housework. Deze vrouwen eisten een vast loon van de staat voor het werk dat zij verrichtten in het reproduceren van de arbeid. Niet omdat werken in loondienst het absolute Walhalla is: in de lijn van Karl Marx gingen zij er vanuit dat loondienst een mystificatie is waarbij de arbeider permanent aan het kortste eind trekt. Maar wel omdat het zorgende werk van vrouwen een minstens zo grote mystificatie is. Een vast loon zou de vrouwen in ieder geval de erkenning geven dat hun werk werk is, en het zou een begin kunnen zijn van een discussie over dat werk, over de hoogte van het loon en over de arbeidsomstandigheden.

Fast forward naar 2015. Intussen is er heel wat veranderd. Het klassieke kostwinnersechtpaar, waarbij de man werkt in de vrouw zorgt, behoort in Nederland nu tot de minderheid. De norm is de anderhalfverdiener. Een groeiende – maar nog steeds in verhouding klein groep – vaders werkt in deeltijd en heeft een zogenaamde ‘papadag’. Maar aangezien moderne vrouwen gemiddeld zo’n 26,4 uur werken, moeten oplossingen gezocht worden voor al het onbetaalde zorg- en huishoudwerk waar de generatie van hun moeders een hele werkweek voor hadden. Die oplossingen worden grofweg gezocht in: minder doen, beter verdelen en ‘uitbesteden’. Wat dat eerste betreft: volgens de officiële Emancipatiemonitor wordt er door vrouwen bezuinigd op het aantal uren onbetaalde arbeid (van 42,6 uur per week in 1975 naar 29,7 in 2011). De lat ligt minder hoog dan in de jaren zeventig, en daarbij zijn de gezinnen kleiner. Voorts zijn de mannen van nu gemiddeld iets meer in het huishouden gaan doen: in 1975 deden mannen gemiddeld 8,5 uur onbetaalde huishoudelijke en zorgarbeid per week, in 2011 was dat 12,4 uur: vrouwen zorgen zo’n 2,5 keer meer dan mannen. Naast het herverdelen van onbetaald werk binnen het gezin zijn er natuurlijk ook de klassieke netwerken buiten het gezin, denk aan grootouders of andere ouders.

De neoliberale ‘oplossing’ voor het verminderen van de tijd die aan reproductie wordt besteed, is uitbesteden. De zorg voor kinderen wordt ge-outsourced naar een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang. Huishoudelijk werk wordt ge-insourced door een huishoudelijk werk(st)er aan te trekken. ‘Consumptief werk’ als bijvoorbeeld boodschappen doen, kan gereduceerd worden door gebruik te maken van een online boodschappendienst, zoals de Albert Heijn die heeft, of Hello Fresh. Dit lijkt een stap in de richting van ‘wages for housework’  maar is dat allerminst, alleen al door de vreemde paradox dat je wel betaald kan worden als je op andermans kinderen past, of andermans huis schoonhoudt, maar dat je de zorg voor eigen kinderen of het schoonhouden van het eigen huis gratis moet doen. Huishoudelijke hulp wordt steeds vaker door migranten uitgevoerd, die soms op duizenden kilometers afstand van hun eigen familie en kinderen andermans huis netjes moeten houden. Zorgwerk blijft zo de lage status houden die nog altijd plakt aan werk dat altijd door vrouwen ‘voor niks’ werd gedaan.

De eisen van de Wages for housework-beweging zijn daarom nog steeds heel relevant. Ook nu is reproductieve arbeid onzichtbaar, gescheiden langs de messcherpe lijnen van geslacht, klasse en ras van de betaalde arbeid. Zorgende arbeid wordt nog steeds gezien als inferieur, als een persoonlijke hobby en niet als een belangrijke bijdrage aan de maatschappij waarvan de economie de vruchten plukt, sterker nog, zonder welke de economie niet zou bestaan. Het gevolg is dat de prijs voor die zorg zeer laag is en dat roofbouw wordt gepleegd op mensen die dit werk doen. Het is dan ook in het belang van de werkgevers dat dit zo blijft, en dat de rolverdeling tussen man en vrouw blijft bestaan. Hoe meer mannen zorgend werk gaan doen, bijvoorbeeld als gevolg van een uitgebreid vaderschapsverlof, hoe sterker ook bij hen het bewustzijn zal ontstaan dat zorg ook werk is. Geen wonder dan ook dat het bedrijfsleven zich met hand en tand verzet tegen enige uitbreiding van het vaderschapsverlof. Het zou hen wel eens geld kunnen gaan kosten (en dan bedoel ik meer dan die paar extra vrije dagen per man per kind). Bovendien houden ze door te verwijzen naar vakantiedagen de mythe in stand dat zorg een persoonlijke keuze is, in plaats van een sociale, maatschappelijke bezigheid.

Sterker nog: criticasters stellen dat er geen fysieke noodzaak van het vaderverlof is, zoals die er bij het zwangerschapsverlof wel is. Hier wordt de noodzaak van zwangerschapsverlof teruggebracht tot het herstellen van het lichaam van de vrouw. De hechting tussen ouder en kind, de slechte nachten, alles dat mis kan gaan in die eerste precaire weken met een kind: het wordt allemaal niet benoemd, zwangerschapsverlof is slechts een manier van lichamelijk herstel van de vrouwelijke werknemer, vergelijkbaar met een zieke werknemer. Het kenmerkt de Nederlandse houding tegenover zorgend werk, tegenover wat traditioneel ‘vrouwenwerk’ was. Het wordt niet benoemd, teruggedrukt in de private sfeer, weggerelativeerd of juist kapotgeidealiseerd en bewierookt als een pastorale huishoudidylle, in ieder geval als een wereld die ver weg ligt van de harde economie van kantoorgebouwen, fabriekshallen, loonstrookjes en cao’s.

Als de SP zich inzet voor mensen die werken zonder loon, dan gaat dat meestal over mensen die verplicht moeten werken als tegenprestatie voor een uitkering. Een ontzettend belangrijk politiek punt: maar geldt dit niet ook voor het onbetaalde zorgwerk van de klassieke huisvrouw, de deeltijdende vrouw of man? Het is tijd dat het bewustzijn daarvan vergroot wordt en dat kan door een aantal maatregelen te nemen die niet alleen in de uitwerking, maar ook in de geest reproductief werk als werk erkennen. Natuurlijk hebben we sinds jaar en dag kinderbijslag, maar daar kun je niet van leven. Kinderopvangtoeslag is een stimuleringsregeling voor de opvang van kinderen buitenshuis en is dus vooral een premie om de zorg voor de eigen kinderen uit te besteden en zelf ‘aan het werk’  te gaan. Een langdurig vaderschapsverlof daarentegen zou een regeling zijn die expliciet het belang van zorg binnen de samenleving erkent. Beter nog dan dat: een betaald, langdurig ouderschapsverlof naar Scandinavisch model voor man en vrouw dat in de plaats zou komen van het bestaande zwangerschapsverlof zou reproductief werk de ruimte kunnen geven die het verdient.

Het kapitaal heeft al te lang de vruchten geplukt van onbetaalde arbeid, het is tijd dat het daar ook voor betaalt.

Dit artikel verscheen eerder in het decembernummer van Spanning, het wetenschappelijk tijdschrift van de Socialistische Partij.

 

 

Triple P: De terugkeer van Vadertje Staat

Afbeelding

Door Ouder-Kindcentra, Centra voor Jeugd en Gezin en GGD’s wordt tegenwoordig opvoedadvies gegeven aan ouders. Dat opvoedadvies is gebaseerd op de peperdure, uit Australië geïmporteerde ‘Triple P’-methode. Triple P is niet waardenneutraal, sterker nog, het is een conservatieve aanpak waarin een rechts mensbeeld opgedrongen wordt aan ouders die zich in een kwetsbare positie bevinden. Dit terwijl er vele alternatieven voorhanden zijn.

‘Stefan, blijf positief!’. Op de poster staat een foto van een huilend peutermeisje. Een andere bevat dezelfde tekst met de naam ‘Naime’ bij een foto van een jongetje dat boos kijkt en zijn knuffeltje tegen zich aandrukt. Ze hingen een paar jaar terug in heel Amsterdam, maar zijn nog steeds terug te vinden op de vele Ouder-Kindcentra (voorheen consultatiebureaus) die Nederland telt. Ouder-Kindcentra controleren tegenwoordig namelijk niet alleen maar de gezondheid en de groei van een kind, ze zorgen niet alleen voor de juiste inentingen, deze centra geven nu ook opvoedingsondersteuning. En die opvoedingsondersteuning gaat in al zo’n tweehonderd gemeenten in Nederland volgens de regels van de Triple P-methode.

Triple P staat voor ‘Positief Pedagogisch Programma’ en is een uit Australië afkomstige methode die in 2004 voor het eerst in Nederland werd uitgerold. Sinds minister Rouvoet zich in 2007 actief met de jeugdzorg ging bemoeien heeft de methode een hoge vlucht genomen. Eind 2012 was er volgens de Volkskrant al zo’n 11 miljoen euro gemeentegeld in Triple P geïnvesteerd. Dat inmiddels zo’n 200 gemeenten voor deze methode hebben gekozen is niet verwonderlijk: hij past namelijk helemaal in de actuele op output en doelmatigheid georiënteerde tijdgeest. Bij het bekijken van de website van Triple P Nederland vliegen de managementtermen je om de oren. De methode is volgens de makers kostenefficiënt. Uitkomsten worden regelmatig gemeten door middel van de tevredenheid van ouders (lees: de klanten). Triple P is opgesplitst in vijf interventieniveaus, die middels een toolbox richting de doelgroep worden gecommuniceerd.

De website straalt een vriendelijke, kalme en neutrale wetenschappelijkheid uit. Wat kan er in vredesnaam mis zijn met positief opvoeden? Maar juist achter die blinkende etalage van vriendelijke, praktijkgerichte objectiviteit schuilt een stelsel van waarden dat in het geheel niet neutraal is. Triple P volgt namelijk een ‘behavioristisch’ schema, dat wil zeggen, het voedt op met de wortel en de stok (al gaat het hier niet om een ‘fysieke’ stok). En behaviorisme past in een conservatief mensbeeld. Triple P is dan ook verre van politiek neutraal, het is een rechts opvoedprogramma. Dat maakt dat een methode als Triple P niet thuishoort in de sociale voorzieningen van een democratische overheid, in ieder geval niet in een situatie waarin een burger niet de mogelijkheid geboden wordt om voor alternatieven te kiezen.

Triple P is omstreden onder pedagogen. Het is een methode die veel nadruk legt op discipline en het aanleren van gewenst gedrag door middel van belonen en straffen. Bij belonen moet je dan denken aan het plakken van stickertjes of het geven van complimentjes bij ‘gewenst’ gedrag. Straffen kan gaan van het ‘negeren’ van ongewenst gedrag of het wegnemen van een speeltje tot en met het verplaatsen van het kind naar een andere kamer voor een zogenaamde time-out. Het bekende strafstoeltje, gehanteerd door The Nanny op TV is daar een voorbeeld van.

Anti-autoritaire opvoeding

Alternatieven voor deze vorm van opvoeding worden al sinds de jaren zestig ontwikkeld. Belangrijk de methode van Thomas Gordon (Luisteren naar kinderen) en die van Haim Ginott (Tussen ouder en kind). Tegenwoordig zijn er veel meer auteurs die vergelijkbare ideeën hebben uitgewerkt, zoals Alfie Kohn[ref]Kohn, Alfie, Unconditional parenting. Moving from rewards and punishments to love and reason (New York 2011)[/ref] en Naomi Aldort. Deze benaderingen gaan ervan uit dat kinderen in de eerste plaats mensen zijn, met een gezonde behoefte aan liefde, zelfexpressie, emotionele veiligheid, autonomie en zelfverzekerheid. Kinderen hebben – net als volwassenen – emoties die er mogen zijn en die niet afgekocht hoeven te worden met een beloning of gesmoord dienen te worden op een strafstoeltje. Wanneer ze de kans krijgen – en wanneer de problemen voor hen overzichtelijk zijn – zijn kinderen creatief en slim genoeg om in overleg met ouders tot oplossingen van problemen te kunnen komen. Deze opvattingen over opvoeden – laat ik ze met Alfie Kohn ‘onconditioneel opvoeden’ noemen – zijn niet bedoeld om kinderen in zalige anarchie maar te laten doen wat ze maar willen. Het is juist heel belangrijk om samen met kinderen te leren en te reflecteren.

Er bestaat een karikatuur van de ‘antiautoritaire opvoeding’ zoals die overgeleverd is uit de jaren zeventig. Het beeld van kinderen die in antiautoritaire crèches rondwandelen met scharen en hamers en spijkers in de hand, spelend met hun eigen poep, is net zo’n groot cliché als dat van de feminist met de tuinbroek; al is er wel degelijk een groep ouders geweest die het antiautoritaire heeft opgevat als grenzeloosheid en vergeten zijn dat kinderen ook altijd structuur nodig hebben. Het is echter sinds de jaren tachtig in Nederland gewoon geworden om te vinden dat de jaren zeventig in zijn geheel een doorgeschoten periode was, waarin kinderen werden verwaarloosd door ideologisch verdwaasde hippies (zie bijvoorbeeld hier). Dit beeld kleeft nu bijvoorbeeld aan de opvoedmethode van Thomas Gordon[ref]Gordon, Thomas, Luisteren naar kinderen. De nieuwe methode voor overleg in het gezin (Amsterdam/Brussel, 1970)[/ref], terwijl zijn democratische aanpak juist uitgaat van een actieve opvoeder die veel aandacht heeft voor de behoeftes van zijn kinderen en zich bewust is van wat kinderen op hun leeftijd wel, en wat ze niet aankunnen.

Hoe dan ook heeft zich in Nederland als reactie op deze karikatuur van de jaren zeventig een breed gedeelde visie gevormd dat Nederlandse ouders te toegeeflijk zijn geworden voor hun kinderen, dat het noodzakelijk is om streng te zijn, dat regels regels zijn en dat we ‘gewoon maar weer moeten gaan opvoeden’. De discussie wordt daarbij bijna altijd geframed in een tegenstelling tussen te streng of te toegeeflijk, regels of geen regels, in plaats van een benadering die uitgaat van wat goed is voor het kind (zie bijvoorbeeld deze thema-uitzending van de VPRO). Het denken komt vooral vanuit het standpunt van de volwassene, zoals het succes van Triple P afgemeten wordt aan de hand van ‘oudertevredenheid’. Intussen is het doodgewoon geworden om op feestjes tussen ouders onder elkaar te spreken over het straffen van kinderen, alsof het normaal is dat elke ouder een strafstoeltje heeft voor als het kind even niet het door de ouder gewenste gedrag vertoont.

Mijn punt is dat het hier over meer dan slechts twee verschillende visies op opvoeding gaat: de twee visies staan voor twee heel verschillende politieke overtuigingen. Triple P is een methode die raakt aan een conservatief waardenpatroon. Ik gebruik daarbij een definitie van conservatisme zoals die door de cognitief linguïst George Lakoff is beschreven in zijn boek Moral politics. How liberals and conservatives think[ref]Lakoff, George, Moral politics. How liberals and conservatives think (2de editie; Chicago, 2002)[/ref]. Volgens Lakoff wordt het morele denken van alle mensen gestructureerd vanuit metaforen. De diepste metafoor ligt voor de meeste mensen in hun jeugd en in de manier waarop ze zijn opgevoed. Zelfs in hun latere leven vallen veel mensen voor hun morele en ethische kader terug op familiemetaforen. Lakoff maakt een onderscheid tussen rechts en links, tussen liberals en conservatives op basis van het model van de ‘Strenge Vader’ en dat van de ‘Zorgende Ouder’.

De ‘Strenge Vader’

De metafoor van de Strenge Vader gaat uit van een wereld die vol met gevaarlijke bedreigingen zit. Om een kind daartegen te beschermen leert zijn vader (het gaat hier immers om een traditioneel gezin) hem strenge regels. Die regels worden bekrachtigd door beloning en straf. Kinderen moeten hun ouders gehoorzamen, zowel voor hun eigen veiligheid alsook omdat ze op deze wijze ‘karakter’ opbouwen in de vorm van zelfdiscipline en zelfredzaamheid. Ze worden zo voor zichzelf ook een ‘strenge vader’. Natuurlijk is er in deze gezinnen ruimte voor liefde en zorg, maar deze moeten nooit zwaarder wegen dan de autoriteit van de ouders. Die autoriteit is namelijk op zichzelf ook liefde: ‘tough love’. Ouders die opvoeden binnen dit model willen hun kind vooral niet ‘verwennen’ met teveel aandacht. Een verwend kind raakt afhankelijk en kan zichzelf niet goed redden.

Het is niet moeilijk om in bovenstaande opvoedstijl een bepaald mensbeeld te herkennen. Het beeld van de mens die permanent zwak is ten opzichte van verleidingen en ‘tot het kwade geneigd’ en daarom alleen via strenge zelfdiscipline kan overleven. Het is niet moeilijk hier ook een waardepatroon van conservatieve en neoliberale politiek in te herkennen: tegen de verzorgingsstaat die mensen ‘afhankelijk’ houdt, voor een activerend arbeidsmarktbeleid, voor een streng straffende overheid, voor een controlerende staat die ingrijpt en surveilleert omdat mensen fundamenteel niet te vertrouwen zijn. Voor een geloof in het marktmechanisme en het idee dat mensen alleen vanwege beloning aan het werk gaan.

De Zorgende Ouder

Tegenover de metafoor van de Strenge Vader plaatst Lakoff die van de Zorgende Ouder. Het gaat hier in de eerste plaats om een ouder en niet om een vader. Het gebruik van de term ‘ouder’ verwijst niet alleen naar de gelijkwaardigheid van man en vrouw, maar ook naar een alternatief voor traditionele gezinswaarden. In een gezin met zorgende ouders draait alles om zorgen en verzorgd worden. Er wordt voldaan aan het menselijk verlangen naar liefdevol contact. Kinderen ontwikkelen zich in deze opvatting het beste in betekenisvolle relaties met andere mensen. Kinderen leren hun ouders en anderen te respecteren vanuit liefde en niet vanuit hun angst voor straf of het verlangen naar beloning.

Zorgende ouders ervaren het als positief dat de kinderen hun beslissingen bevragen en soms in discussie gaan. Niet alleen omdat het leerzaam voor hen is om te weten hoe besluiten tot stand komen, ook omdat kinderen vaak met zinnige ideeën en bijdragen komen en dat zij als familielid het recht hebben te participeren in gezamenlijke besluiten.

De zorgende ouder doet zijn best om een kind te stimuleren zijn eigen mogelijkheden te ontdekken om gelukkig en vervuld door het leven te gaan. Belangrijk is dus in alle opzichten dat een kind zijn eigen mening leert vormen en goed voor zichzelf leert zorgen. Iemand die goed voor zichzelf kan zorgen, kan dat ook voor anderen. Vanuit die houding leren kinderen empathie aan, samenwerking, en het onderhouden van sociale banden.

Triple P werkt niet

Het mag duidelijk zijn dat Triple P, met zijn nadruk op discipline, op belonen en straffen, met zijn resultaatgerichte aanpak met als doel het ‘oplossen van problemen’ veel meer gemeen heeft met de eerste, conservatieve metafoor dan met de tweede. De populariteit van de methode ligt dan ook niet alleen in zijn gladde managementbabbel, maar ook in de toenemende conservatieve tijdgeest, waarin zorgende ouders vanuit een conservatieve ideologie worden neergezet als ‘slap’ of ‘lui’ en hun kinderen als ‘verwend’. Zoals gezegd, de breed gedragen overtuiging is dat het zorgende, democratische ouderschap het zoveelste voorbeeld is van doorgeschoten idealisme uit de jaren zeventig waar de moderne wetenschap schoon schip mee heeft gemaakt.

Dat laatste is overigens in tegenspraak met de feiten. Een indrukwekkende lijst van onderzoek wijst erop dat belonen en prijzen op de korte termijn effectief kan zijn, maar dat, evenals met straffen, op den duur tegengestelde effecten optreden. Zeker bij straffen is het effect in vele gevallen tegengesteld aan wat men wil bereiken: kinderen die vaak gestraft worden blijven moreel gezien achter ten opzichte van kinderen die zonder straf worden grootgebracht en vervallen vervolgens vaker in het gedrag dat men door de straf nu juist wilde vermijden! (zie hier voor meer uitleg en hier voor een lijst met wetenschappelijke onderzoek) Maar ook het ‘positieve’ van de opvoedmethode is niet altijd even positief. Recent onderzoek heeft aangetoond dat beloning, vooral bij kinderen die al onzeker zijn, een averechts effect heeft.

Dat juist deze conservatieve opvoedmethode dag in dag uit van overheidswege gebruikt wordt om ouders te adviseren is kwalijk. Niet alleen vanwege de bedragen die erin worden gestoken, maar vooral vanwege het feit dat ouders in een kwetsbare positie een conservatief opvoedideaal opgedrongen krijgen. Zo’n zes jaar na de bankencrisis, volgens economen veroorzaakt door bankiersbonussen en andere perverse prikkels, leert de overheid ouders om het gedrag van hun kinderen te beïnvloeden met vergelijkbare perverse prikkels! Als we zo gaan opvoeden hebben we niets geleerd.

Strenge vaders

De strenge vader is weer helemaal ‘in’. Nu de emancipatie van mannen steeds meer oprukt, ‘papadagen’ hen in staat stellen om een inhaalslag te maken in de opvoeding van zijn kinderen, beginnen zich stemmen te roeren die oproepen tot de ouderwetse strenge vader. Pedagoog Steven Pont is er zo-een. Bij de lancering van zijn boek – een aardig overzicht van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van het opvoeden van kinderen – moest hij onmiddelijk aan de Volkskrant kwijt dat hij een strenge vader was. Alsof het iets is om trots op te zijn. In een recent artikel in Trouw verkondigde hij zelfs dat vaders niet moesten ‘vermoederen’. Om vervolgens met de bekende breinriedel te komen waarom vaders zo uniek en anders zijn dan vrouwen en zich niet de les moesten laten lezen in de opvoeding. Het was zelfs tijd voor een ‘masculiniseringsgolf’ na de twee feministische golfen. Blijkbaar zit de moderne vader volgens Pont vreselijk onder de plak.

Het is wel interessant om op het bovengenoemde frame in te gaan. Ik ben niet zo van de neurokul, daarmee bedoel ik de pseudo-wetenschappelijke claims dat mannen biologisch gedetermineerd zijn tot ander gedrag dan vrouwen. Die is vooral een excuus voor onverantwoordelijke mannen om hun gedrag niet te hoeven veranderen omdat zij nu eenmaal’ hun brein’ zijn. Voor diegenen die denken dat al dat onderzoek boven enige twijfel verheven is, leze Cordelia Fine’s Delusions of Gender. Maar daar wil ik het eigenlijk helemaal niet over hebben. Het probleem van al die biobrabbel is dat het de discussies over het gedrag van mannen en vrouwen – in dit geval over opvoeden – verziekt. Het hele discours over hormonen is zodanig het denken van mensen binnengedrongen dat het bijna onmogelijk is om een normale, meer normatieve discussie over een dergelijk onderwerp te beginnen zonder verzeild te raken in nature versus nurture discussies.

Opvoeden is bij uitstek een onderwerp waar op een meer normatieve wijze over gesproken zou moeten worden. Een serieuze opvoeding weerspiegelt de waarden die je als ouders hebt. Sekse of gender is daarbij totaal niet relevant, het gaat erom wat je je kind graag wil meegeven en welke weg daarnaartoe het beste bij je eigen overtuigingen past. Soms betekent opvoeden ook dat je je eigen gedrag als ouder moet aanpassen, dat je bijvoorbeeld niet vloekt in het bijzijn van je kinderen omdat je dat samen hebt afgesproken. Dat je soms je eigen ongerustheid onderdrukt, omdat je bijvoorbeeld je kind de vrijheid gunt om alleen uit te gaan. Dat je je verbijt als je kind al haar eten op de grond gooit, omdat ze het zelf eten nu eenmaal een keer met leren. Opvoeden vergt dus een bepaalde zelfcontrole. Het vergt dat je je niet overgeeft aan allerlei primaire emoties, of die nu betiteld worden als ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’. Opvoeden betekent ook dat je je als ouders tegenover elkaar niet verschanst in stellingen, maar dat je het gesprek aangaat over wat belangrijk is en wat niet.

Natuurlijk hebben twee individuen een verschillende stijl. Dat kan met mannelijkheid of vrouwelijkheid te maken hebben. Met persoonlijkheid. Met eigen opvoeding. Hoe dan ook is het zaak om die stijlverschillen niet in de weg te laten komen van de gedeelde en besproken ideeen over ouderschap. Op dat moment is enige zelfcontrole noodzakelijk, of moeten pa en moe opnieuw rond de keukentafel.

Wat dan niet helpt, zijn gratuite pleidooien over mannen die hun eigen unieke opvoedmethode hoe dan ook moeten doordrukken, omdat ze niet mee willen doen aan dat ‘zachte gedoe’ van hun vrouw. Daar wordt niemand gelukkig van, en zelfbenoemde opvoedgoeroe’s zouden beter moeten weten dan dit soort ondoordachte uitspraken de media in te slingeren.

Een vadervriendelijker Nederland

Dit is de tekst van een lezing die ik 18 juni 2011 gaf bij een bijeenkomst van FEMNET van GroenLinks.

Drie weken terug ben ik vader geworden van een gezonde dochter. Ik heb dan ook een bijzondere periode achter de rug. Van de kraamhulp leerde ik hoe ik het meisje moet voeden, hoe ik luiers moet verschonen, hoe ik haar in bad moet doen, af moet drogen en insmeren met babyolie. Ik heb door schade en schande geleerd hoe ik haar spartelende lichaampje in de kleertjes moet hijsen. Bovenal heb ik kunnen ervaren hoe ze ruikt, hoe ze voelt in mijn armen, hoe ze zich beweegt. Ik heb ontdekt hoe ik haar moet troosten als ze om de een of andere reden verdrietig is, wat haar kirrende, pruttelende geluidjes en scherpe huiltjes betekenen: wanneer ze wil eten, een poepluier heeft of gewoon getroost wil worden. De afgelopen weken ben ik verliefd geworden op mijn kleine Juno en zij voelt zich veilig en geborgen bij mij.

Dat heb ik allemaal kunnen doen omdat ik de afgelopen tijd vrij kon krijgen. Niet van overheidswege, helaas, maar omdat ik in overleg met mijn werkgever vakantiedagen kon opnemen op het moment dat mijn vrouw beviel. Ik prijs mijzelf daarin gelukkig: niet alle mannen hebben die mogelijkheid. Het Nederlandse vaderverlof duurt slechts twee dagen, exclusief één dag calamiteitenverlof tijdens de bevalling en is daarmee een van de laagste van Europa. Dat is niet alleen onrechtvaardig: omdat vrouwen die toch al een voorsprong hebben in het opbouwen van een band met hun kind in het bevallingsverlof van minimaal tien weken veel meer tijd hebben om aan hun kind te besteden. Wettelijke regelingen binnen de verzorgingsstaat hebben niet alleen een praktische functie, het zijn ook signalen,  versteende waarden. Het Nederlandse vaderschapsverlof symboliseert hoe wij over mannen en hun relatie tot kinderen denken. Het lijkt alsof de wetgever met de armzalige twee dagen vaderschapsverlof tegen de Nederlandse mannen wil zeggen: blijven jullie maar weg bij kleine kinderen. Daar hebben jullie niets te zoeken.

Het idee dat een man een zorgende rol niet past, maar dat hij slechts een ondersteunende functie heeft binnen het gezin is hier wijdverbreid. Toen ik een collega vertelde over de drie weken verlof die ik nam voor mijn dochter, keek zij mij verbaasd aan. De eerste week was er immers een kraamhulp in huis, dus hoefde ik niets te doen? Alsof mijn rol alleen praktisch is, de emotionele band die ik op wil bouwen met mijn dochter er totaal niet toe doet. Op dat soort momenten merk je dat je op diepliggende overtuigingen van mensen stuit.

Bij de intake voor de kraamzorg kregen mijn vrouw en ik ook een ietwat wonderlijke vraag. Er was namelijk een mannelijke kraamverzorger in dienst bij het door ons gekozen bureau. Of wij daar eventueel bezwaren tegen zouden hebben? Bezwaren? Zouden ze bij een islamitisch gezin ook vragen of er bezwaren zijn tegen een joodse kraamhulp? Bij een streng-christelijk gezin of ze problemen hebben met een lesbische? Een discriminerende vraag, die ik als man als beledigend ervoer. Volgens de mevrouw van de kraamzorg zei echter 60 procent van de mensen ‘nee’ tegen een mannelijke kraamverzorger. Wat maar weer aangeeft dat een zorgende man nog altijd not done is.

Toegegeven: de recente schandalen rond pedofielen in de kinderopvang in Amsterdam hebben mannen die zorgen verdacht gemaakt. Als ouder wil je dit soort gevaren nu eenmaal helemaal uitsluiten voor je kind. Maar alle ophef rond de ontuchtzaak in Amsterdam bevestigde vooral dieperliggende vooroordelen over mannen en kinderopvang. Een man die voor kinderen wil zorgen: diens intenties kúnnen gewoon niet goed zijn.

In het boek Veilig door de kraamtijd van zwangerschap- en borstvoedingsgoeroe Beatrijs Smulders staat een hoofdstuk over de rol van de man. Daarin wordt beschreven dat de hechting tussen moeder en kind het allerbelangrijkst is en dat de vader zuiver een faciliterende taak heeft. ‘Jij houdt de zaak draaiende en brengt structuur aan in die woelige tijd, zodat moeder en kind zoveel mogelijk in harmonie samen kunnen zijn.’ Het is dit soort teksten die mannen al meteen een bepaalde richting uitduwen. De traditionele, afstandelijke rol van provider.

Dit terwijl uit de pedagogiek bekend is dat een kind zich niet alleen aan de moeder, maaraan twee tot drie stabiele personen in de omgeving kan hechten, ongeacht sekse of zelfs familieband. Hiermee heeft de natuur zich voorbereid op het wegvallen van de moeder. Moeders hebben natuurlijk wel een voorsprong op vaders: zij hebben immers het kind negen maanden in zich gedragen en geven vaak ook borstvoeding. Dat maakt het des te belangrijker dat vaders al erg vroeg veel aandacht aan hun kinderen kunnen besteden. Ze hebben immers een achterstand in te halen. Toch is ons het Nederlandse systeem ingericht om de natuurlijke verschillen tussen man en vrouw op het gebied van zorg alleen maar uit te vergroten.

Conservatieven werpen in dit soort discussies vaak tegen dat, los van de bekende voor de hand liggende verschillen tussen man en vrouw, ook hun hersenen sterk verschillen. Man en vrouw zijn in essentie verschillend: vrouwen zijn gebouwd om te zorgen, mannen om te jagen. Mannen zijn van nature niet goed met kinderen en dat zal ook altijd zo blijven. Qua bewijs wordt vaak gewezen op een stroom van onderzoek, vooral binnen de evolutiebiologie, over de essentiële verschillen tussen man en vrouw. Onderzoeken die oude vooroordelen bevestigen, doen het inderdaad goed in de media en leveren de wetenschappers die publiceren veel aandacht en credits op.

Veel van dit soort onderzoek – dat het goed doet op de ‘Vrouw-‘ pagina van de Telegraaf – wordt echter op een slechte en onbetrouwbare wijze uitgevoerd. Publiciste Cordelia Fine toont aan hoe maar al te vaak seksevoordelen door verkeerde onderzoeksmethoden in wetenschappelijke conclusies terecht komen. Het is het soort van kritiek dat veel minder vaak de populaire pers haalt: het bevestigen van vooroordelen verkoopt over het algemeen beter dan het op losse schroeven zetten van de eigen aannames. Intussen hebben al die ideeën over mannen als ruwe, lompe, vrouwenverslindende jagers wel degelijk invloed op het beeld dat mannen over zichzelf hebben met betrekking tot de vaardigheden benodigd om te zorgen.

Terwijl er veel bewijs is dat de mate waarin mannen zich bezighouden met zorg cultureel bepaald is. Anders dan veel van het evolutiebiologisch onderzoek doet vermoeden, zijn het juist samenlevingen van jagers en verzamelaars waarin mannen veel actiever zijn in de zorg voor kinderen. Bij een jagende pygmeeënstam in Afrika, de Aka, die genetisch verwant zijn aan de oudste soort mensen, houden mannen hun kleine kinderen bijvoorbeeld  bijna de helft van de tijd vast of vlak in de buurt. Een en ander zet de gangbare theorieën over de evolutionaire oorsprong van de genders op hun kop.

De huidige beeldvorming maakt mannen onzeker en verlegen in het opbouwen van een duurzame relatie met hun kinderen. Persoonlijk geloof ik niet dat het bij veel mannen daadwerkelijk onwil is dat ze na drie dagen weer op kantoor rondlopen, of een huilend kind in paniek aan hun vrouw overhandigen omdat ze niet weten wat ze ermee aan moeten. Het probleem is dat in Nederland de algemeen aanvaarde ideeën over zorg en mannen nog steeds oerconservatief zijn. Dat terwijl intensief vaderschap goed is voor zowel kinderen als de mannen zelf.

Een gezonde hechting met de vader heeft voor kinderen op lange termijn veel voordelen. Naast de voordelen van veilige hechting op zichzelf, dat helpt bij een gezond zelfbeeld, heeft hechting met de vader nog specifieke effecten. Uit onderzoek van de Britse ontwikkelingspsycholoog Michael Lamb blijkt dat dit invloed heeft op de wijze waarop een kind in het latere leven relaties met het andere geslacht aangaat en hoe het in de adolescentie met leeftijdgenoten omgaat. Vaders zijn dus niet alleen de beschermers van de band tussen moeder en kind, ze kunnen ook zelf een specifieke toegevoegde waarde leveren aan gezonde relaties in het leven van kinderen.

Discovery channel ondervroeg drieduizend Europese mannen over wat zij van belang achten in hun leven, waarbij negentig procent aangaf dat de zorg voor kinderen hen gelukkiger maakte. Het Zweedse Karolinska instituut deed onderzoek onder 72.000 mannen en ontdekte dat vaderschapsverlof (dat in Zweden al dertig jaar bestaat) een positief effect heeft op hun levensverwachting. Zorgende mannen worden ouder en zitten beter in hun vel.

En dan heb ik het nog niet eens gehad over de emancipatoire voordelen van een intensievere band tussen man en kind. Als vaders meer zorgen geeft dat moeders de ruimte om dat iets minder te doen zonder dat kinderen daaronder lijden. Deze vaders maken het mogelijk dat minder druk en stress bij enkel de moeder terecht komt en geven haar meer vrijheid en flexibiliteit. Kinderen zijn minder een last en meer een bron van geluk. Dat blijkt ook uit het geboortecijfer in de kindvriendelijke Scandinavische landen, dat tot de hoogste in Europa behoort. Een groeiend geboortecijfer zal ook voor Nederland cruciaal zijn in de bekostiging van de verzorgingsstaat in de toekomst.

Het wordt dus tijd dat Nederland vadervriendelijker wordt. Vadervriendelijker maak je Nederland door vaders zowel praktisch als emotioneel in staat te stellen om een zorgende rol te vervullen. Dat kan door institutionele veranderingen door te voeren, bijvoorbeeld door het betaalde vaderverlof te verlengen tot minimaal een maand.

Door voordelige regelingen of subsidies zouden mannen extra gestimuleerd moeten worden om bijvoorbeeld ouderschapsverlof op te nemen. Het is nu nog te vaak zo dat gezinnen, omdat mannen nog altijd gemiddeld meer verdienen dan vrouwen,  vanuit financiële redenen ervoor kiezen om enkel de vrouw ouderschapsverlof te laten opnemen.

Vadervriendelijkheid betekent ook de beeldvorming rond mannen en zorg zou moeten worden aangepakt. Zorgvaderen zou geen voorrecht moeten zijn voor hoogopgeleide bakfietsvaders, het zou gezien moeten worden als een natuurlijke consequentie van de keuze voor kinderen. Steeds meer zullen we eraan moeten wennen dat ook mannen een bepaalde periode van hun leven minder zullen werken en meer zullen zorgen. Dat kan door van overheidswege actief een visie te promoten waarin vaders een grotere rol in de opvoeding van hun kinderen spelen. Ik zie dat meer in gerichte voorlichting naar aanstaande ouders en brede publiekscampagnes rond beeldvorming dan in het zo nu en dan uitreiken van een prijs aan een ‘moderne vader’.

De tijd is voorbij dat mannen slechts toeschouwers konden zijn bij de opvoeding van hun eigen kinderen. Het zorgvaderschap is een verrijkende ervaring. Het is onrechtvaardig dat dit de Nederlandse mannen door een mengsel van institutionele en sociale belemmeringen wordt onthouden. Tijd voor vadervriendelijke revolutie. Mijn dochter en ik, bevoorrechte mensen dat we zijn, nemen alvast een voorschot.

Like this on Facebook

Boys will be boys? Over mannen en hun slechte prestaties

Jongens houden niet van stilzitten en luisteren’ kopte Nrc.next vorige week. Jongens presteren slechter op de middelbare school dan meisjes, en volgens hoogleraar Tavecchio en anderen heeft dat te maken met de ‘feminisering’ van het onderwijs. Niet alleen op het middelbaar onderwijs blijven de mannen achter op de vrouwen: ook op het hoger onderwijs presteren zij aanmerkelijk slechter. Volgens de Landelijke jeugdmonitor (CBS) studeerden in het schooljaar 2008-2009 in het hoger onderwijs bijna 20 procent meer vrouwen dan mannen. De vereniging van universiteiten (VSNU) meldde in  2007 dat 57 procent van de vrouwelijke universitaire studenten na vier jaar haar bachelor haalde, tegen 33 procent van de mannen. Wat is er met die jongens aan de hand? Eeuwenlang was het hoger onderwijs een mannenbolwerk. Zalen vol jonge kerels die ‘stilzitten en luisteren’ naar de hoogleraar. Hoe is het mogelijk dat de mannen het nu zo laten afweten?

            Dat kan hem toch niet in ‘feminisering’ zitten, aangezien nog geen derde van de universitair docenten vrouw is. Er is iets anders aan de hand met de studerende jongeman en dat heeft te maken met de veranderende rol van de man in de moderne samenleving.

Mannen waren ooit kostwinners. Een grote verantwoordelijkheid lag op hun schouders: het verzorgen van inkomen voor een gezin. Hun omgeving rekende hen daarop af: de sociale controle van kerk en gemeenschap was groot. Mannen waren zich ervan bewust dat ze hard moesten werken om ooit wat te kunnen betekenen. Mannelijke identiteit haalde je uit je volwassen zelfstandigheid en die verkreeg je door hard te studeren en te werken. Man-zijn betekende dat je geen afhankelijk jongetje meer was.

Sinds vrouwen zich zijn gaan emanciperen is die mannelijke identiteit als kostwinner minder vanzelfsprekend: het is niet langer het alleenrecht van de man om de kost te verdienen. Vrouwen kunnen dat net zo goed. Dat levert mannen een identiteitsvacuüm op. Hoe kun je nog een man zijn als vrouwen en mannen op het gebied van werk gelijkwaardig zijn geworden? Een trieste reactie op die ontwikkeling, onder meer gesignaleerd in de Verenigde Staten door de socioloog Michael Kimmel, is dat jongemannen heel lang blijven hangen in wat hij ‘Guyland’ noemt: een fase tussen puberteit en volwassenheid met zijn eigen codes, waarin jongens vooral bezig zijn tegenover elkaar te bewijzen dat ze geen homo zijn. Mannelijkheid stond niet langer tegenover jongensachtigheid, maar tegenover vrouwelijkheid.

Mannen zijn in alle opzichten speelser geworden. Grote beslissingen, zoals een huis kopen, samenwonen en kinderen krijgen worden steeds langer uitgesteld. Jongensachtig gedrag blijft daarnaast ook voor volwassen mannen heel lang ‘done’: computerspelletjes, excessief bingedrinken, naar popfestivals gaan, rücksichtslos vrouwen versieren: mannen houden het tot diep in hun thirties vol. Geen wonder dat mannen het bij de studie laten afweten. Schoolprestaties zijn minder belangrijk voor hun identiteit: je bewijst jezelf vooral in guyland.Die perceptie van de mannelijke identiteit zou moeten veranderen. het werkt averechts haar alleen maar te benadrukken met verhalen over sneue jongetjes die slachtoffers zijn van een feminiene arbeidscultuur. Mannen zouden weer uitgedaagd moeten worden om hun identiteit te ontlenen aan verantwoordelijk, volwassen gedrag.

Dit is niet gemakkelijk te stimuleren binnen het onderwijs zelf, omdat het hier om maatschappelijke problematiek gaat. Echter, steeds vaker zullen de stoere binken, de ‘Peter Pans’ die niet serieus worden en maar blijven spelen het slachtoffer worden van hun eigen gedrag. De regels rond studiefinanciering zijn steeds strenger geworden en deze mannen zullen een groot deel van hun leven met een studieschuld opgescheept zitten. Guyland kent zijn grenzen en vroeg of laat loopt elke vrolijke gesjeesde drinkebroer daar tegenaan. Wellicht wordt het dan tijd om eens te beseffen dat die vrouwen het helemaal zo gek nog niet doen.

Eerder gepubliceerd in Nrc.next van donderdag 1 juli 2010

De fantasieloosheid aan de macht: het kraakverbod

Wat is het toch dat me zo irriteert aan het kraakverbod dat woensdag door de Eerste Kamer heen werd getild? Ik ben zelf nooit kraker geweest, heb noch de noodzaak gehad noch de behoefte gevoeld om mij een leegstaand pand toe te eigenen. Ik weet ook niet of kraken politiek gezien het beste antwoord is op problemen als de woningnood, al is het natuurlijk schrijnend dat er soms hele panden jarenlang leegstaan terwijl een straat verderop mensen geen huis kunnen vinden. Nee, het was iets anders. Het kraakverbod is een symptoom van een Nederland dat steeds verder overwoekerd wordt door een fantasieloze vermarkting van het sociale leven.

Een voorbeeld. De enige momenten dat ik ooit in kraakpanden kwam was tijdens uitgaan. In dat soort panden had je namelijk de leukste technofeestjes. De entree, de garderobe en het drinken waren spotgoedkoop, de zalen waren vaak gedecoreerd met gezellige creatieve knutselwerkjes van de krakers zelf, de muziek pompte en vaak heerste er een gemoedelijke, open sfeer. In de jaren negentig waren dat prettige plekken om te vertoeven, ook voor niet heel kapitaalkrachtige studenten. Ze ademden een vrijheid en ontspannenheid die je tegenwoordig maar zelden tijdens openbare feesten ziet.

Kijk eens naar de grote dancefestivals van tegenwoordig. Bijna allemaal zijn ze commercieel van aard. De entreeprijzen zijn astronomisch, Grolsch, Red Bull en Bacardi sponsoren de drankjes, eten en drinken zijn ontzettend duur, de individuele danstenten worden ook zelf weer gesponsord door weet ik wat voor merken, je wordt voortdurend op je vingers gekeken door ingehuurde kleerkasten van een beveiligingsbedrijf: achter werkelijk alles lijkt een businessmodel te zitten. Er is nauwelijks nog een feestje te vinden dat opgezet wordt door mensen die simpel plezier willen maken en een passie hebben voor muziek, zonder winstoogmerk. De hele festivalscene is zo geprofessionaliseerd dat de verschillende festivals ook nog nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. Overal kun je diezelfde melige pannenkoeken eten, de Thai curry of het verschrikkelijke broodje beenham.

Kraakpanden zorgden jarenlang voor een omgeving in de Nederlandse cultuur waar mensen samen met iets bezig konden zijn zonder dat er geld aan verdiend moet worden. Een kleine liberated territory waar iedereen naartoe kon gaan om te ontspannen en te genieten van creativiteit en diversiteit, niet om als een kudde afgematte hamsters door een commerciële tredmolen heen gedreven te worden. Dat gold niet alleen voor dancefeesten, vooral ook theater en andere kunstvormen bloeien in het kraakmilieu. Door het kraakverbod wordt mij dat allemaal afgenomen. En dat is een enorm gemis. Het is niet alleen het kraken dat op deze manier verloren gaat, het is een sfeer van openheid en experiment, van echte innovatie, die gesmoord wordt in een overgecontroleerd Nederland dat blijkbaar alleen nog kan recreëren en pleziermaken in een volledig voorgekauwde commercieel gebrande omgeving.