Hanna-Barbera — de studio die The Flintstones heeft bedacht — lanceerde in 1962 de tekenfilmserie The Jetsons. Eigenlijk leek de formule van de serie veel op die van de voorganger: je neemt een witte middenklasse familie uit die periode en plaatst die in een totaal andere tijd. Zoals de Flintstones leefden in de oertijd, zo leefde de familie Jetson in de jaren zestig van de 21ste eeuw. Die 21ste eeuw van de Jetsons kun je zien als een karikaturale projectie van wat in de sixties in de populaire verbeelding als ‘de toekomst’ werd gezien. Zoals the Flintstones vol zat met beelden die de kijker herkende als ‘oertijd’ — hoe weinig historisch accuraat ook — zo was de wereld van the Jetsons voor het publiek herkenbaar uit toekomstbeelden die in de populaire verbeelding leefden. Men kende ze uit Science Fictionfilms en las ze in visies op de toekomst die in de kranten voorbijkwamen. De Jetsons wonen in een wereld waarin het suburbane huis met het witte hekje van de Amerikaanse witte middenklasse vervangen was door een futuristisch appartementencomplex op hoge palen. Vervoer ging met vliegende schotels, bestuurd als een personenauto. Er was een beeldtelefoon — Skype avant la lettre — het eerste dat ons als eenentwi ntigste eeuwers enigszins bekend voorkomt. En tenslotte zijn er overal robots, die al het mogelijke huishoudelijke werk van gezinnen als The Jetsons hebben overgenomen. Niet alleen huishoudelijk werk, maar, en nu kom ik op een belangrijk punt, ook veel betaald werk. George Jetson werkte maar liefst twee dagen per week en ieder van zijn werkdagen duurde precies een uur.
Want dat we minder zouden gaan werken in de toekomst, dat stond voor de meeste mensen vast in die tijd. In 1930 al had de bekende econoom John Maynard Keynes voorspeld dat zijn kleinkinderen een werkweek van 15 uur zouden hebben. Dat leek hem het logische resultaat van de groei in productiviteit die de vooruitgang in technologie met zich meebracht. Op den duur moesten al die machines toch voor de mensen gaan renderen? Dit was de wereld die aan de generaties vóór ons beloofd is.
Fast forward naar 2017. Hoewel er enkele decennia vooruitgang is geboekt op het gebied van het verkorten van de werkweek en het invoeren van deeltijdwerk, lijkt de rek eruit. Lezen we de kranten over dit soort onderwerpen, dan worden groepen die vasthouden aan de bestaande lengte van de werkweek — bijvoorbeeld vakbonden in Frankrijk — weggezet als mensen die ‘krampachtig vasthouden aan verworven rechten’. Pakketten met maatregelen die arbeid onzekerder maken of zelfs de werkweek willen verlengen worden aan ons verkocht onder het label ‘modernisering’. Het lijkt alsof er een vreemde verwisseling heeft plaatsgevonden ten opzichte van de toekomstverwachting van een groot deel van de twintigste eeuw. Het pad dat terugleidt naar de 19de eeuw heet nu ineens modernisering, terwijl het pad omhoog door het establishment schamper wordt afgedaan als dat van stugge dwazen en oproerkraaiers. De belofte die ons gedaan is door de elites van destijds is niet nagekomen en de geschiedenis wordt met de ganzenveer van de dominee herschreven.
Een voorbeeld van een criticus van korter werken is Heleen Mees. Mees, econoom en zelfbenoemd feminist, is al jaren kritisch over de Nederlandse deeltijdcultuur. Nederland is uniek in de wettelijk vastgelegde mogelijkheid om in deeltijd te werken en wordt in het buitenland vaak als voorbeeld genoemd van het succes van deeltijdwerken. Afgelopen november schreef zij echter in haar column in de Volkskrant dat nergens ter wereld zoveel gezeurd werd over minder werken dan in Nederland. Het werkwoord ‘zeuren’ is hier relevant. Bij ‘zeuren’ denk ik aan mijn dochter van vijf als ze een ijsje wil, of nog even een filmpje wil kijken. Zeuren doen kinderen die opgevoed moeten worden, die moeten leren zich te verzoenen met de harde werkelijkheid, waarin je nou eenmaal niet onbeperkte ijsjes kan eten of filmpjes kan kijken. Nou ja, dat kan je wel, maar dan eindig je ongelukkig. In eerder werk viel Mees vooral Nederlandse vrouwen aan, die in Nederland voornamelijk gebruikmaken van de mogelijkheden van het deeltijdwerk. Nederlandse vrouwen waren volgens Mees, ik citeer ‘lui, gemakzuchtig en verwend’. Nederlandse vrouwen zijn dus kinderen die opgevoed moeten worden. En dat zegt een feminist.
Het Nederlandse deeltijdsysteem is er volgens Mees debet aan dat er hier zo weinig vrouwen op topposities zitten. Daar heeft ze natuurlijk wel een punt. Maar de andere kant van het verhaal, dat er eigenlijk te weinig mannen in deeltijd werken, wordt door haar veel minder prominent genoemd. Dat komt omdat Mees eigenlijk vindt dat iedereen voltijds zou moeten werken. Vrouwen en mannen. Het huishoudelijk werk en de opvoeding van kinderen kunnen dan worden uitbesteed, dat creëert dan mooi weer nieuwe banen. Kinderopvang, hondenuitlaatservices, nagellakstudio’s, boterhamsmeerdiensten, dat genre. Zoals Anja Meulenbelt ooit zei: voor Heleen Mees zijn er geen twee, maar drie seksen: mannen, vrouwen en personeel. Hoe de laatste categorie zijn of haar huishoudelijk werk gedaan krijgt blijft onduidelijk.
Critici als Heleen Mees wijzen erop dat mensen die werken fysiek en mentaal gezonder zijn dan mensen die niet werken. Ik citeer: ‘werk zorgt voor sociale contacten, voldoening, erkenning en zelfontplooiing’. Dat klinkt als een zuivere, empirisch te onderbouwen stelling. Het ingewikkelde is alleen dat deze waarneming plaatsvindt in de context van onze huidige samenleving, waarin het niet hebben van een baan gelijkstaat met een negatief sociaal stigma. Uit geluksonderzoek blijkt bijvoorbeeld dat niet alle groepen werklozen even ongelukkig zijn. Mensen die met pensioen zijn bijvoorbeeld, zitten doorgaans goed in hun vel. Hetzelfde geldt voor studenten. Deze mensen vinden genoeg ruimte voor erkenning en sociale contacten zonder een arbeidsrelatie.
Mees lijkt minder geïnspireerd door het tweedegolf feminisme van de jaren zeventig, maar eerder door de ideeën van Johannes Calvijn. Ze hangt een puriteins arbeidsethos aan. De Puritein gelooft dat de mens door bikkelhard te werken Gods schepping voltooit. Werk heeft dus niet alleen een praktische functie — geld verdienen om te kunnen leven — maar is een ethische waarde op zich. Mensen die niet werken, of in deeltijd, zijn dus zondig: lui en verwend.
Dat puriteinse arbeidsethos is niet uniek voor Heleen Mees, maar vinden we overal in de samenleving terug. Veelal rechtse partijen hebben de mond vol over de ‘hardwerkende Nederlander’ en zien dat als een moreel superieure positie. Mensen die op de een of andere manier geen betaalde baan kunnen vinden en een uitkering ontvangen, worden verplicht te solliciteren en op den duur in veel steden op straffe van korting van de uitkering gedwongen om te werken. ‘De onrendabelen’ noemde Marcel van Dam ze. Wil je als volwaardig burger in de maatschappij meedraaien, dan moet je werken, rendement opleveren voor een werkgever.
Recentelijk werd een tweejarig Zweedse experiment met een zesurige werkdag bij verzorgers in een verplegingstehuis stopgezet. Het Financieel Dagblad kopte: ‘Zweeds experiment met zesurige werkdag mislukt’. De reden die het FD gaf voor deze interpretatie was: ‘de kosten wegen niet op tegen de baten’. Over rendementsdenken gesproken. Wat bleek nu: men had verwacht dat de kosten voor het verminderen van de werkdag 22% hoger zouden zijn. In werkelijkheid bleken de kosten slechts 10% hoger als gevolg van een lager ziekteverzuim en omdat er meer mensen aangenomen konden worden (en dus minder uitkeringen moesten worden betaald). De kwaliteit van de zorg was significant gestegen: verzorgers voerden tot 80% meer activiteiten met de ouderen uit dan in andere verzorgingstehuizen. Tevens was er veel meer tijd voor een goed gesprek. Je moet maar durven om dan te zeggen dat de kosten niet opwegen tegen de baten.
Een 40-urige werkweek is dus helemaal niet zo ideaal. 40-uur, of langer, werken betekent niet alleen dat je een onevenredig groot deel van je leven opoffert om andermans klusjes te doen, het is ook nog eens zo’n hap uit je week dat je de rest van de tijd bezig bent om bij te komen van datzelfde werk. Het is bijna niet te doen om al je boodschappen, klusjes, familiebezoek in het weekend af te handelen en ook nog eens een goede mama of papa te zijn en nog eens tijd voor jezelf te vinden. In plaats daarvan zoek je naar quick fixes, die je tenminste nog het idee geven dat je ontspant en iets voor jezelf doet. Onze hele uitgaans-, media en consumptiecultuur is daarop gebaseerd. Het was de filosoof Theodor Adorno die ons er op wees dat het begrip ‘vrije tijd’, zoals wij dat hanteren, eigenlijk helemaal niet vrij is. Het is slechts tijdverdrijf: een manier om een interval tussen het werk door te vullen met bezigheden. Geen wonder dat inmiddels één op de acht werknemers aan burnout leidt en dat depressie volksziekte nummer één is.
En dan zijn er nog de flexwerker en de zelfstandige. Met klaroenstoten werden ze destijds binnengehaald door de herauten van het marktgeloof. Vrijheid. Flexibiliteit. Maximale zelfontplooiing. Zelfstandig ondernemerschap. Al die zalvende woorden die misschien velen het gevoel hebben gegeven dat datgene wat we zochten in de moderne droom die ons is afgepakt — vrijheid — wellicht toch ergens in het neoliberale pakket zat verstopt. Echter de werkelijkheid was anders. In de eerste plaats ligt het inkomen van de gemiddelde ZZP’ er zo’n tien procent lager dan die van een vaste werknemer. Iemand met een flexibele aanstelling is in de praktijk minder vrij: een vaste medewerker kan buiten werktijd nog een keer zijn telefoon niet opnemen, maar een ZZP’ er of een flexwerker is al snel zijn opdracht of aanstelling kwijt. Gebruikmaken van verlofregelingen als ZZP’er of flexwerker is een stuk gevoeliger want je weet nooit of je je huidige betrekking zal houden en wil dus in de smaak blijven vallen bij de werkgever. Eigenlijk zijn de meeste zelfstandigen ook gewoon werknemers, maar dan met minder inkomsten en minder rechten. Het zijn B-werknemers.
Zoals we hebben gezien roepen voorstanders van een gepantserd arbeidsethos graag beelden op van weekheid en verwendheid als het gaat om maatregelen als het verkorten van de arbeidsweek. Alsof we allemaal achter een krat bier op de bank voor de teevee zouden belanden en niet weten wat te doen met al die vrijgekomen tijd. Die overtuiging geeft slechts blijk van een somber en fantasieloos mensbeeld. Een kortere werkweek geeft juist ruimte aan activiteiten waar we nu noodgedwongen op moeten bezuinigen. De Franse filosoof Andre Gorz onderscheidde naast betaald werk nog twee categorieën van werk die minstens zo belangrijk zijn voor mensen: werk-voor-jezelf en autonoom werk. Het eerste, werk voor jezelf, is werk dat mensen direct uitvoeren voor zichzelf of hun omgeving. Denk aan huishoudelijk werk, het onderhouden van sociale relaties, mantelzorg of het opvoeden van kinderen. Werk-voor-jezelf kan vaak uitbesteed worden of zoals bij de Jetsons gerobotiseerd. Echter, veel mensen voeren een gedeelte van dit werk liever zelf uit omdat het verbonden is met hun identiteit of hun idee van het goede leven. Ze willen niet de gehele opvoeding van hun kinderen uitbesteden, of richten graag hun eigen huis in. Vandaar ook dat het ideaal van Heleen Mees, waarin zij oproept om zoveel mogelijk werk in deze categorie uit te besteden, inclusief borstvoeding, felle kritiek oproept. Er is een gevoelsmatige grens tot waar werk-voor-jezelf omgezet kan worden in een product dat op de markt ingekocht kan worden. Gaan we daar overheen, dan gaan mensen zich verzetten, omdat er iets wezenlijks wordt verstoord.
Gorz onderscheidt nog een derde vorm van werk: autonoom werk. Dat is werken omwille van het werk zelf en de vervulling die je als individu daaraan beleeft. Het is werk waarbij het eindproduct in de regel minder belangrijk is dan de werkzaamheden. Denk bijvoorbeeld aan mensen die een instrument bespelen of ergens anders goed in zijn, zonder dat ze ervoor betaald worden.
Wat Andre Gorz voor deze tijd interessant maakt, is dat hij pleitte voor een ‘politiek van de tijd’. Hij vond dat we tijd onderdeel en inzet zouden moeten maken van het publieke debat. het zou voor de politiek geen prioriteit moeten zijn om te stimuleren dat er zoveel mogelijk voltijdsbanen ontstaan, maar om de hoeveelheid arbeid en inkomen gelijk te verdelen zodat meer tijd overblijft voor werk-voor-jezelf en autonoom werk. Daar zou ik aan toe willen voegen: ook om het betaalde werk zelf leuker en beter te maken. Laten we het rendementsdenken op zijn kop zetten:
- We moeten zorgen dat technologie zoals robotica gaat renderen voor het merendeel van de mensen, en niet alleen voor werkgevers en mensen met grote vermogens.
- We moeten durven herdefiniëren wat rendement is, zoals bij het Zweedse verzorgingstehuis waar de kwaliteit van de zorg omhoog schoot toen de werkdag korter was geworden.
- En we moeten die radicale vraag nog maar weer eens stellen: wiens rendement is het eigenlijk?
Voorgedragen tijdens Mestival in De Rode Hoed (10 februari 2017).