Bijna 40% van de Nederlandse bevolking is van mening dat vooral ouders zelf voor de financiering van hun kinderopvang moeten opdraaien, kopte NU.nl recentelijk op grond van cijfers van het CBS. Het is een groeiend sentiment, waarbij het krijgen van kinderen – en het afnemen van kinderopvang – eerder als een persoonlijke luxe wordt gezien, dan als een logisch onderdeel van een mensenleven. Als je voor kinderen kiest, dan moet je ook de financiële consequenties daarvan maar inzien: het is oneerlijk om dat af te wentelen op de maatschappij en op mensen die geen (jonge) kinderen hebben. Immers: de vervuiler betaalt. Zijn kinderen daadwerkelijk een individuele luxe die de maatschappij slechts geld kosten, zoals het hebben van bijvoorbeeld een hond of een auto?
Kinderen als luxegoed: nog geen honderd jaar terug en nog steeds in grote delen van de wereld was daar nog geen sprake van. Kinderen krijgen was een bittere noodzaak: ze waren je enige pensioenvoorziening. Wie zou je anders verzorgen als je dat zelf niet meer kan? Daarnaast leverden kinderen al vrij vroeg wat op: door bijvoorbeeld mee te werken in fabriek of bedrijf en in het huishouden de moeder te ondersteunen. Naarmate de overtuiging opgeld deed dat kinderen geen arbeid dienden te verrichten, met het kinderwetje van Van Houten en later de Leerplicht in praktijk omgezet, werden kinderen steeds meer een kostenpost dan dat ze iets opleverden. Toch was het krijgen van kinderen nog een geaccepteerd onderdeel van elk mensenleven. Voorbehoedmiddelen waren er nog niet zoveel bovendien stimuleerden de meeste religieuze tradities het krijgen van kinderen. Vader of moeder zijn was een erkend onderdeel van wat de meerderheid in het land zag als het goede leven.
De seksuele revolutie en de ontkerkelijking van de jaren zestig en zeventig bracht hier verandering in. Vooral de komst van de pil maakte het voor vrouwen gemakkelijk om zwangerschap veel beter te controleren. Steeds meer werd het krijgen van een kind gezien als een keuze, niet iets dat je overkomt. In de jaren die daarop volgden stelden vooral hoger opgeleide vrouwen het krijgen van kinderen steeds langer uit om eerst carrière te kunnen maken. De voortgaande emancipatie maakte het krijgen van kinderen een bewust besluit van vrouw en man, omdat niet alleen de vrouw automatisch zou stoppen met werken om voor de kinderen te zorgen, maar die zorg steeds meer een verantwoordelijkheid voor beide werd.
Als het worden van vader of moeder geen ‘natuurramp’ (zoals feministe Joke Smit het ooit uitdrukte) is die je kan overkomen, is het dus een keuze. In de individualistische en neoliberale keuzemaatschappij die volgde na de jaren zeventig, werd een keuze vooral gezien als een rationele, gecalculeerde afweging van voor- en nadelen waar je vervolgens een netto winst uit haalt. De bekende uitdrukking: ‘je krijgt er zoveel voor terug’ is een typisch verwoording van dat marktdenken, waarin elk individu zich gedraagt als een klein bedrijfje. Je offert wanneer je ouder wordt een heel leven en een groot deel van je vrijheid en nachtrust op, maar gelukkig genereert deze transactie een hoog dividend aan gelukkige ‘quality time’ met de kinderen. Op zo’n moment is kinderen krijgen een transactie in de markt en zijn de kosten van kinderopvang ieders eigen verantwoordelijkheid, zoals de samenleving ook niet de garage subsidieert waar je je auto in parkeert.
Het probleem van deze zienswijze, is dat het economisch nutsdenken volstrekt waardeloos is om het besluit van het krijgen van kinderen in uit te drukken. De investering in kinderen is zo gigantisch groot, en dan heb ik het niet alleen over geld maar vooral over tijd, vrijheid en zeker die eerste jaren in bijvoorbeeld slaap, dat het bijna niet te plaatsen is tegenover het geluk dat het oplevert. Want hoe meet je geluk? En hoe meet je de investering? Hoe trek je het ene van het andere af? En is het echt zo dat geluk gelijk staat aan een slinger van gelukkige momenten? Is dat waarom we het doen?
Anders dan veel van de momenteel populaire ‘gelukseconomen’ beloven, is geluk niet meetbaar en niet af te zetten tegen verdriet. Je kunt momenten van geluk niet ‘optellen’ en daar het ongeluk van ‘aftrekken’. Dat is simpelweg niet de manier waarop wij het leven beleven. Geluk is iets anders dan een tijdelijk gevoel, een sentiment. Geluk is een tevreden visie op het leven die voorbij het moment ligt. Geluk is bijvoorbeeld het voortdurende bewustzijn dat je deel uitmaakt van een gezin waarin iedereen zijn plek heeft. Ook de identiteit en maatschappelijke activiteit die een betaalde baan biedt zijn belangrijke drijvers van geluk. Maar niemand wordt gelukkig van het kopen van een nieuwe iPad (ook al kan je er heel blij van worden en er veel plezier aan beleven). De iPad verandert namelijk niets wezenlijks aan je blik op het leven, het gaat hier niet om een existentiële keuze.
Waar de speurtocht naar plezier en genot vaak een individueel project is (de een wordt blij van een iPad, de ander van het rennen van de Dam tot Damloop), steekt het verlangen naar een gelukkig leven boven de mens als individu uit. Geluk heeft te maken met identiteit, met deel uitmaken van grotere verbanden, met een gevoel van zingeving. Het is iets heel wezenlijks in een mensenleven. Een progressieve politiek zou een scherp onderscheid moeten maken tussen keuzevrijheid in nutsbevrediging (waar feitelijk de meeste linksliberale politiek mee geobsedeerd is) en het scheppen van gelijke kansen om een gelukkig en goed leven te leiden. De staat is geen geluksmachine, maar kan wel voorkomen dat sommige mensen moeilijker toegang hebben tot dat geluk, dan anderen.
Voor de meeste mensen is het nemen van kinderen nog altijd onderdeel van het goede leven. Maar dat geldt ook voor het hebben van een baan en een toekomstperspectief op de arbeidsmarkt. Die arbeid is bovendien maatschappelijk hard nodig. Kinderopvang is echter verschrikkelijk duur. Voor drie dagen kinderopvang van een kind betaal je al gauw tussen 800 en 900 Euro per maand. Iedereen kan uitrekenen dat dit voor gezinnen met een modaal inkomen vrijwel onbetaalbaar is (en met twee kinderen al helemaal). Wanneer de overheid geen toeslag meer betaalt dan worden deze gezinnen gedwongen om of minder te werken of hun opvang via via te regelen, de zogenaamde ‘rommelopvang’. Dan weer bij de een, dan weer bij de ander, wat de zo noodzakelijke stabiliteit voor kinderen niet ten goede komt. Het enige alternatief is geen of minder kinderen te krijgen. Een erg wrange optie, omdat op die manier mensen de toegang tot een bepaald geluk onthouden wordt simpelweg omdat ze minder verdienen.
Kinderen krijgen is geen luxe, maar behoort tot datgene wat de meeste mensen definiëren als het goede leven. Dat doet niet af aan andere keuzen die in het leven gemaakt kunnen worden, maar het blijft dat het ouderschap een andere categorie is dan veel meer consumptieve keuzes in het leven. Dat 40% van de Nederlanders blijkbaar vindt dat ouders met kinderen het zelf maar moeten uitzoeken, is een teken aan de wand in deze tijd. Het bevestigt maar weer eens hoe mensen zichzelf zijn gaan definiëren als atomaire individuen. Elke gezamenlijke visie op het goede leven wordt ontkend en tot een individueel – en daarom voor sommigen onbetaalbaar – project gemaakt. Een uitholling van de meest wezenlijke solidariteit.
Want laten we eerlijk zijn: kinderen krijgen is geen luxegoed, net zo min als het hebben van betaald werk een luxe zou moeten zijn. Die kinderopvang is daarom een redelijke en vooral hele menselijke vorm van solidariteit. Het zou een van de laatste zaken moeten zijn, waar een regering op bezuinigt.
Geschreven: januari 2013