Afgelopen museumnacht was ik één van die gekken die twee uur –of was het meer?- in de rij stond voor die schedel van Damien Hirst. ‘We wachten nog een half uur’ zei de persoon met wie ik het Rijksmuseum bezocht ‘en dan kunnen we altijd nog weg.’. Ik knikte instemmend, al had ik al zo’n voorgevoel dat dat niet ging werken. Als je eenmaal een halfuur gewacht hebt, dan ga je dat niet opgeven. Je hebt immers geïnvesteerd in het evenement. Dat schept meteen al een soort band die het moeilijker maakt om dan nog je biezen te pakken. Bovendien: dan is dat halfuur wachten écht weggegooide tijd.
We bleven dus. Het was wel gezellig in de rij. Als je eenmaal de poort van het museum door was draaide er een dj en kon je eten en drank kopen. De prosecco gaf weer frisse moed. In de museumtuin leek een raar soort tl-buis te staan, waarbij je, wanneer je snel keek en weer wegkeek, een schedel in je ooghoek zag verschijnen. Er kwamen mensen van het museum langs die stickers en folders van de schedel ronddeelden. Iedereen had er zin in om dat geheimzinnige ding te zien. Een platina-doodshoofd bezet met 8601 diamanten.
Eenmaal in het museum stond er nog een rij. Ditmaal zigzag door een tweetal zalen met topstukken van het Rijksmuseum. De Staalmeesters keken streng toe, het keukenmeisje van Vermeer schonk geconcentreerd de melk in en het Joodse Bruidje stak wat bleek af tegen de mouw van haar bruidegom. Maar eigenlijk wilde iedereen dat blingbling-ding van Hirst zien, het moest er maar eens van komen dat we die ‘kutschedel’ eindelijk eens zagen, zoals ik het voorwerp van ons verlangen langzaam begon te verwensen toen de prosecco uitwerkte. Bang dat het flink zou tegenvallen.
Dan is er uiteindelijk dat moment dat we voorin de rij stonden. Eén van de beveiligingsbeambtes gaf een teken: als kinderen stoven we de aardedonkere kamer binnen. In het midden een spotje op het beloofde ding. Een schedel, prachtig mooie ronde vorm, echte tanden. Maar glimmend in alle denkbare kleuren. Een agressief soort flonkering, met kleuren die net iets mooier zijn, net iets harder dan alle verftinten op de meesterwerken in de zaal daarvoor. Bijna wulps, trots grijnzend staart de schedel je aan. Geen memento mori, eerder het tegenovergestelde is het effect. Niet ‘alles is ijdelheid’, maar een ‘ijdelheid is alles’.
De schedel draagt uit dat er eigenlijk niets is ‘achter’ alle uiterlijkheden, de door de cultuur bepaalde waarde van diamanten, platina, status. Zelf bestaat hij namelijk niet meer, op zijn tanden na. Er is alleen nog een platina afgietsel. Zoals de mens altijd een afgietsel is van zijn milieu, de waarden uit zijn omgeving, de verlangens van anderen. Uiterlijkheid, niet alleen in het object zelf, maar in de hele heisa er omheen. De rij, de stickers, de merchandise, de dj. Kunst als ervaring. Zo toont conceptuele kunst wat in meer traditionele kunstvormen soms aan het oog onttrokken wordt door schilderstijl en techniek. De uitroep ‘knap geschilderd’ doet ons wel eens vergeten dat wat knap en artistiek gevonden wordt weer een product is van een verhaal, een mythe die we met ons allen tegen elkaar herhalen en juist daaraan zijn kracht ontleent. Er is geen essentiële kern die het kunstwerk maakt tot wat het is, er zijn slechts woorden, een context. Er zit niets ‘achter’ het kunstwerk.
Onderdeel van de hele ervaring is ook de website die met dit kunstwerk is gelanceerd. Op www.fortheloveofgod.nl wordt commentaar van museumbezoekers (en een paar bekende Nederlanders) verzameld over het kunstwerk. Zo ontstaat mythevorming. Interessant is bijvoorbeeld de reactie van Daphne Bunskoek, die Hirst neerzet als een echte ondernemer, die investeerders zo ver krijgt om hierin te geloven en er een succes van maakte.. wat weer een beetje doet denken aan het ouderwetse ‘knap geschilderd’. Diederik Stols ziet de schedel vooral als een commentaar op het ‘grote graaien’ van deze tijd: hier is het weer een klassiek moralistisch statement geworden. Grappig is het commentaar van Jort Kelder. Van de diamanten begrijpt hij de waarde wel zegt hij, want die zijn schaars, maar van een schedel zijn er al zoveel. Hoe pijnlijk moet het zijn voor marktideologen om te beseffen dat schaarste uiteindelijk een leeg begrip is. Als er een essentie is van cultuur –en dus ook van de waarde die door die cultuur wordt gedefinieerd- dan is het wel ‘gebakken lucht’. ‘Schaarste’ is een poging om vat te krijgen op iets onvatbaars als waarde, maar waarde krijgt alleen maar vaste vorm binnen een gedeeld verhaal. Jeroen Krabbe heeft dat beter begrepen. Damien Hirst heeft ‘glans’ gegeven aan een schedel, daardoor wordt die schedel ‘iets’, zegt de acteur en regisseur. Zoals Hamlet een schedel ook tot ‘iets’ maakt, door er tegen te praten.
En zo is het, besefte ik toen ik na een paar minuten van bewondering de kamer alweer uitliep. De stralende kern waar mijn museumnacht om draaide was gepasseerd, de ervaring was binnen, het gevoel uiterst voldaan.