Twee decennia geleden werd de housebeweging groot in het jaar van de ‘Summer of love’. ‘De grauwsluier van de jaren tachtig trok op’, zo formuleert Hiske Dibbets het in een mooi retrospectief artikel in Vrij Nederland. Zelf was ik in 1988 nog niet op de hoogte van alles wat daar in het Westen gebeurde. In dat jaar was ik dertien en woonde in Groningen. Het was eigenlijk pas twee jaar later dat ik voor het eerst over het fenomeen hoorde. Dat was het begin van een fascinatie die nog tot de dag van vandaag voortduurt.
Een jaar voor de grote opkomst van house in Nederland werd er wereldwijd aandacht besteed aan die andere grote Summer of Love, die van 1967. ‘Twenty years ago today’, met veel aandacht voor het Sergeant Pepper’s album van the Beatles. Die hele jaren zestig waren verweven in een mystiek die mij zowel aantrok als irriteerde. Het was de muziek van mijn ouders, de babyboomers. Die waren er in die tijd erg goed in om ‘hun’ muziek omhoog te prijzen. Die geweldige muziek (‘tijdloos en legendarisch’), de politieke betrokkenheid van die dagen, het ‘wij-‘gevoel.. in alle opzichten was die tijd het tegenovergestelde van het kille ik-tijdperk van de jaren tachtig. Waarin de hitlijsten werden gedomineerd door de steriele muziek van Wham, Duran Duran en Level 42. Als puber was ik jaloers op het vrije gevoel van de jaren zestig dat in de documentaires van dat jaar voortdurend bezongen werd. Tegelijkertijd voelde ik sterk de behoefte om me af te zetten, om ook iets unieks mee te maken. Niets is erger dan het gevoel te hebben een nakomer te zijn, te behoren tot een generatie die de boot net heeft gemist.
Het was in de terugblik op televisie die ik zag bij de jaarwisseling van 1990 dat ik voor het eerst kennismaakte met Acid House. Het was een kort item over de muziekbeweging die het afgelopen jaar gegroeid was. Ik kan me veel stroboscopen herinneren en het nummer Humanoid van Stakker Humanoid. Een rauwe technobeat, zuigende elektronische geluidjes en een gedigitaliseerde stem die voortdurend het woord ‘Humanoid’ herhaalde. Dat fascineerde me enorm, het had iets duisters en tegelijkertijd iets heel energieks. De muziek deed me denken aan science fiction films waarmee ik was opgegroeid (Battlestar Galactica, ik was altijd een fan van de Cylons). Mijn interesse was gewekt.
De 28e april van dat jaar schreef Gert van Veen voor de Volkskrant een groot artikel over house. ‘Cultuurfilosofen maakten zich al druk over het uitblijven van een nieuwe jeugdbeweging. Dit keer kwam de nieuwe cyclus in een vermomming: house.’ Dat was precies waar ik op had zitten wachten! Het grappige van het artikel van Van Veen is dat hij zich zowel afzette tegen oudere generaties als dat hij hun taal bleef spreken. Zo beredeneert hij dat ‘de opkomst van de clubcultuur’ ‘het einde van het ik-tijdperk’ inluidde, dat weer plaats zou maken voor ‘een ideaal van gemeenschappelijk beleven’. Volgens Van Veen zou het streven naar vrijheid wat de house kenmerkte vaak ook een ‘maatschappelijke betekenis’ krijgen, wat hij afleidde uit de vele samples van Martin Luther King. Van Veen probeerde in dit artikel de nieuwe muziekstroming en beweging acceptabel te maken voor een oude generatie van babyboomers. Een psychologisch fenomeen: je zoekt erkenning bij datgene waar je je tegen afzet (of denkt te zetten).
Dat lukte natuurlijk helemaal niet. De conventionele popjournalistiek (OOR) en radio (types als Jan Douwe Kroeske, wat heb ik die man gehaat) zetten zich af tegen house, vonden dat geen muziek. Ze zaten overigens ook veel te stevig op hun lauweren om zoiets radicaal nieuws toe te laten. Maar het artikel van Van Veen maakte wel enorme indruk op mij. Dit was precies wat ik zocht. Met house kon ik me zowel afzetten tegen de generatie van mijn ouders als erkenning krijgen. Ik deed als het ware nog eens over wat zij hadden gedaan (in geïdealiseerde vorm overigens, want wat hadden ze nou ‘echt’ gedaan?) en tegelijkertijd deed ik dat op een manier en met een muziekstijl die voor hen niet te pruimen was. In die tijd had je een bekende houseverzameling, Turn up the bass. Als ik me goed herinner was het de tweede TUTB megamix die begon met de volgende tekst: ‘We have finally found something worthwhile. Something to upstage those fucking babyboomers.’. Dat was precies wat ik voelde. Ik bleef de nieuwe stroming volgen. Knipte alle artikelen van Gert van Veen en anderen over het onderwerp uit en verzamelde ze in een grote doos en begon me te interesseren voor de muziek.
Pas toen ik zestien was had ik mijn moeder eindelijk zo ver gekregen dat ik naar een houseparty mocht. Dat was in januari van 1992 in de Martinihal in Groningen. Daar stonden autowrakken opgesteld waar mensen op dansten op acid en de techno uit die tijd. Ik herkende een aantal nummers: Pullover van Speedy J. en het sinistere ‘Mr. Kirk, your son is dead’ van de Deadkirks. Voor mij was het geheel een overdonderende ervaring. Persoonlijk geloof ik dat de meeste ervaringen voorgefabriceerd zijn. We ervaren eigenlijk opnieuw wat we van tevoren geleerd hebben te moeten ervaren. Wat ik meemaakte in de Martinihal en in de jaren daarna in de ontluikende housescene in het Noorden (dat –gelukkig voor mij- natuurlijk wat achter liep op het Westen. In de periode 1992-1995 kon je nog volop naar illegale housefeestjes in kraakpanden, onder viaducten of in de openlucht) was wat ik van Gert van Veen had geleerd. Zo vaak had ik gefantaseerd over housefeesten dat een bezoek een bevestiging was van de identiteit die ik zocht. De feesten waren geladen met het gevoel dat je bezig was met iets geheel nieuws, iets revolutionairs en dat je met al die mensen om je heen iets deelde, een bepaald gevoel, dat voor de buitenwereld onbekend was. Maar wat dat unieke gevoel precies was en is, kan ik eigenlijk niet omschrijven.
Ik kende in die tijd wel wat mensen die een paar jaar ouder waren dan ik en die de Summer of love, ook in Amsterdam, nog hadden meegemaakt. Voor een aantal van hen was house een voorbijgaande trend. Zij waren de trendsetters en nu alweer op zoek naar een nieuwe uitdaging. Zoals Hiske Dibbets dat beschrijft in haar artikel in Vrije Nederland. ‘Met vrienden had ik een collectieve roes beleefd. Ik ontdekte iets over roes: wanneer je weer nuchter bent, is het lastig om erover te schrijven.’ Voor mij was en is house veel meer dan een roes. Ik mag dan van de tweede generatie van housepartygangers zijn: ik geloof dat het voor mij altijd zoveel meer is geweest dan alleen een kick en een spannende trend. Het maakt nog steeds deel uit van mij identiteit. Ik geniet van de muziek en volg de nieuwe ontwikkelingen. Ga graag clubben. Of naar een festival, zoals het door onder andere Gert van Veen georganiseerde Welcome to the future in Het Twiske twee weken terug.
De Sloveense filosoof Slavoj Zizek heeft een theorie over revoluties. Eerst heb je de oude situatie, die wordt verworpen door de nieuwe. Alleen het nieuwe is nog gevat in de taal en de normen van de oude situatie. De werkelijke revolutie, de synthese, is het moment waarop het nieuwe zich ook in zijn eigen taal gaat uitdrukken en niet langer de normen en de woorden van het oude regime nodig heeft. In dat opzicht heeft house zichzelf ook geëmancipeerd. We hoeven ons al lang niet meer te verantwoorden als een jeugdbeweging, zoals die van de jaren zestig. We hoeven niet meer per definitie maatschappijkritisch te zijn (wie zit er nog te wachten op een protestsong?!). En nadat we genoten hebben van het wij-gevoel, gaan we weer lekker naar huis om ‘ik’ te zijn. En toch.. toch gebeurt er op die housefeesten nog steeds iets unieks. Er is nog steeds een sfeer die het ‘spreken over house’ ontstijgt. Zelfs na twintig jaar nog. Twenty years ago today.
De flyer linksboven is 15 jaar oud, het Platformtheater was een gelegenheid in Groningen waar in die tijd wel vaker housefeesten werden gegeven. Het elfje verwijst naar de psychedelische jaren zestig. Je moest, wilde je binnenkomen, het papiertje toevallig van iemand gekregen hebben. Dat gaf een gevoel van exclusiviteit.