De groene weiden van Waterland. Ik was er al een tijdje niet geweest, maar besloot op deze zon-overgoten vroeg-herfstige zondagmiddag eens op mijn fiets te klimmen en door de omgeving te navigeren. Navigeren: dat bedoel ik vrij letterlijk want ik heb Tom Tom software en GPS op mijn nerdy mobiele telefoon zitten. Dat is erg leuk en grappig en fancy maar niet handig. Ondanks het feit dat de Tom Tom volgens het menu fietsroutes zou moeten bevatten, verwijst deze je steevast naar autowegen (zelfs die waar geen fiets mag rijden). Wanneer je dan eens een echt fietspad oprijdt zweef je volgens het vertoonde kaartje ergens in the middle of nowhere. Een mooie klus voor de belangenverenigingen van fietsers en wandelaars lijkt me, om Tom Tom onder druk te zetten dat ze hun software wat beter af gaan stemmen op de behoeften van deze niet-autogebruikers.
Wat overigens wel erg grappig is, is als je de stem van de Tom Tom dame uit je binnenzak hoort tetteren: ‘Na 200 meter linksaf’. Ik zag een aantal ouderen verbaasd kijken naar die jongeman op zijn fiets. Goed. Tot zover de wederwaardigheden van iemand met een telefoon met teveel functionaliteit.
Toen ik ergens bij Zunderdorp een tweetal prachtige koeien passeerde, moest ik even terugdenken aan het stukje dat ik een tijdje terug naar aanleiding van een column van Marjoleine de Vos schreef. Marjoleine de Vos was jaloers op de rust van de koe, die daar maar wat in de verte staarde. Ik moest ook denken aan Tommy Wieringa die in het recent uitgekomen boekje De dynamica van de begeerte de Boeddha himself citeert: ‘Dit monniken,’ zegt de Boeddha vervolgens, ‘is de Edele Waarheid van de Opheffing van Lijden: het is het gaandeweg verdwijnen en uiteindelijk ophouden van voornoemd verlangen. Het opgeven, het laten varen, het loslaten en de verwerping van dat verlangen zonder dat er een spoor van overblijft.’
Twee koeien kijken stompzinnig uit over de vlakte.
Wieringa gaat verder in praise of the buddha: ‘De mens die uitdoving zoekt moet zijn begeertes leren opgeven, en de sleutel die Gautama Boeddha hiervoor geeft, is simpel en geniaal: hij ontkent eenvoudigweg dat er iets bestaat als een eeuwig Zelf, of een onveranderlijk Ik.’.
Al fietsende moest ik terugdenken aan wat Nietzsche in De antichrist schreef over het Boeddhisme. Net als het Christendom zag de filosoof dit als een decadente religie. Nu is decadentie zo’n typisch negentiende-eeuws cliché. Vanuit de kunst en literatuur van die tijd walmen de verlepte bloemen, de overgevoelige dandy’s en de vermoeidheid je aan alle kanten tegemoet. Toch heeft Nietzsche hier een punt, hij schrijft over het Boeddhisme:
‘De twee fysiologische feiten waarop het berust en die het onder ogen ziet, zijn: ten eerste een overmatige prikkelbaarheid van de sensibiliteit, die tot uitdrukking komt in een verfijnd vermogen tot pijn lijden, en vervolgens een overdreven vergeestelijking, een al te lang leven met begrippen en logische procedures waardoor het persoonsinstinct schade heeft opgelopen ten gunste van het “onpersoonlijke” (…) Deze fysiologische voorwaarden hebben tot een depressie geleid: hiertegen treedt Boeddha uit een oogpunt van hygiëne op.’ (ja, die cursiefjes zijn van der alte Fritz zelf. Die lustte er wel pap van, van cursiefjes. Ik ook trouwens).
Wederom: twee koeien. Uit het oogpunt van hygiëne in deze geobjectiveerde tijd van logische procedures. Tegen onze overgeprikkeldheid.
‘Probeer om te keren’. Mooi niet, lady Tom Tom.
Wat ik altijd boeiend heb gevonden aan de leer van de Franse psychoanalyticus Lacan is dat hij precies het omgekeerde zegt van wat uit Boeddhistische teksten wasemt. Op het eerste gezicht zijn er overeenkomsten. Volgens Lacan valt het ‘subject-zijn’ min of meer samen met verlangen. Mensen zijn verlangen. Als je dat opheft, dan ben je dus geen subject, geen ‘ik’ meer. Maar waarom zou je dat doen?
Lacan maant ons juist om ons verlangen niet te verzaken (d’avoir cédé sur son désir). Verlangen ligt hier echter gecompliceerd en valt niet alleen maar samen met het verlangen naar –bijvoorbeeld- een potje stevige seks. Het voorbeeld dat Lacan geeft is dat van Antigone in de gelijknamige tragedie van Sophocles. Antigone staat erop haar gedode broer Polynices te begraven. Koning Creon (die de waarden van de samenleving symboliseert, het Boven-Ik van Antigone) raadt haar stellig af om dat te doen aangezien zij dit met de doodstraf zal bekopen. Antigone verdedigt zich echter niet met argumenten. Ze gaat het gewoon doen. Ze doet het omdat het moet. En bekoopt dat vervolgens inderdaad met de dood.
Lacan zegt dus dat er een ethiek is die voorbij gaat aan de morele beperkingen van de maatschappij zelf, zoals deze in het superego naar voren komen. Het verlangen kent zijn eigen ethiek. Schuldgevoel kan je niet alleen oplopen door te zondigen tegen de wetten en normen van de samenleving. Je kunt je ook schuldig voelen door te zondigen tegen je eigen verlangen.
In dat opzicht is niemand schuldiger dan een Boeddhist.
De koeien boezemen me zo langzamerhand medelijden in. Hoe ze daar zo zitten, mistroostig te staren naar de horizon. Wat is het verlangen van een koe?
‘Probeer om te keren’. Mevrouw Tom Tom, mijn digitale superego, is inmiddels geheel van slag. Ik heb besloten mijn eigen route te kiezen.
Vreemd, hoe Lacan de mens gelijk stelt aan zijn verlangen. Dat dit verlangen de dood tot gevolg kan hebben, zoals bij Antigone. En dat dit volgens Lacan voor élk verlangen geldt, dat aan het einde altijd de dood ligt, maar dat we dit niet bereiken, omdat het object van het verlangen, het genot (‘jouissance’) onmogelijk is. Mensen worden voortgedreven door een verlangen dat eigenlijk een verlangen naar de dood is, maar omdat ze dat niet weten en dat dus ook niet doorzetten, zoals Antigone dat deed, blijven ze leven, blijven ze verlangen, blijven ze mens, subject, ‘ik’.
Ik heb nooit precies begrepen hoe ik die ethiek van Lacan nu echt moet plaatsen. Hoe doe je dat, je verlangen niet verzaken?
En dan moet ik ineens denken aan die monniken in Birma. Boeddhisten zouden ze moeten zijn. Wereldverzakers. In plaats daarvan zijn het de Antigone’s van onze tijd. Is het niet de Junta die hen toeroept dat monniken thuishoren in het klooster? En is het niet hun eigen leer die hun vertelt dat ze dat inderdaad moeten doen, de hele dag bezig moeten zijn om hun verlangens, hun ego uit te doven? In plaats daarvan gaan ze de straat op. Geweldloos, dat wel. Maar met enorme doortastendheid blijven ze doorgaan, terwijl ze weten dat ze dit protest met de dood kunnen bekopen. Dat is nu eens een staaltje van niet verzaken van het eigen verlangen.
En intussen liggen de koeien in de wei, rustig herkauwend, met een gele flap in hun oor. Boeddhisten? Decadentie?
‘Bestemming bereikt’ vertelt mijn altijd aanwezige digitale vriendin. Ik besluit haar uit te schakelen en zet mijn fiets binnen.