Leve de beheerste bohemién!

Vanmiddag viel mij, toen ik mijn weekendboodschappen in de Albert Heijn deed, de voorpagina van de HP/De Tijd op. De grote kop luidde: ‘Ik ben een burgertrut… en daar ben ik trots op. Pleidooi voor het klassieke gezin’. Een foto toonde een vriendelijk lachende dame met twee –inderdaad- intens truttig geklede kindertjes. Hoewel ik over het algemeen niet zo’n liefhebber ben van het blad HP/De Tijd, dat een paar jaar terug een in mijn ogen nogal domme, rabiaat rechtse koers is ingeslagen, was mijn nieuwsgierigheid geprikkeld en kocht ik het tijdschrift.

Het hoofdartikel (van Fleur Jurgens) was inderdaad een goed geschreven pleidooi voor een ‘ouderwets’ burgerlijke levensstijl vanuit een persoonlijke optiek. Het stuk keert zich vooral tegen de bohemién-achtige levensstijl die sinds de jaren ’60 eigenlijk min of meer is opgelegd aan de Nederlanders (althans, zo ervaart Jurgens dat). Jurgens keert zich tegen het individualisme, het feminisme en tegen de bevrijdingsretoriek. Ze wil helemaal niet bevrijd worden. Eerder wil ze gewoon haar plaats innemen in het gezin en achter haar man staan. En, oh ja, Jurgens deelt ons eveneens mede dat ze niet aan sm doet. Hoewel ze op een van de foto’s met een zwoele blik en een matteklopper poseert.

Voordat we dit stuk al te gemakkelijk afdoen als domweg een conservatieve oprisping, of hoofdschuddend terzijde leggen als het resultaat van de ‘angst’ en ‘spruitjeslucht’ die Nederland met dit kabinet in zijn greep houdt, is het nuttig om goed te lezen wat mevrouw Jurgens (ik noem haar toch maar mevrouw, deze principiële burgerdame, die slechts 3 jaar ouder is dan ik) schrijft. Ze zegt namelijk helemaal niet zulke gekke dingen. Ze trekt alleen de verkeerde conclusies. Ook is ze moderner dan ze zelf denkt of wil uitstralen.

Er zijn veel aspecten aan het fascinerende betoog waar wat over te zeggen valt. Ik ga vooral even in op het laatste stuk, waarin mevrouw Jurgens het antiburgerlijke sentiment in Nederland aanvalt. Ze hekelt de moraal van ‘lekker doen waar je zin in hebt’. Het geloof in de grenzeloze autonomie van het ‘pure kind’ van de anti-autoritaire babyboomers, heeft geleid tot enorme onbeschoftheid en hufterigheid, zowel bij kinderen als bij volwassenen. Nederlanders zijn veranderd in een volk van vervelende narcisten die alleen maar aan hun eigen hachje denken. Jurgens verwijst naar de klassieke waarden van de bourgeoisie, waarin juist het driftleven moest worden ingeperkt: ‘Kinderen krijgen al snel hun zin van hun niet-burgerlijke ouders. Die ouders zijn vergeten dat je kinderen niet liefhebt door grenzeloos te zijn. Kinderen willen structuur. En dat geldt voor volwassenen trouwens ook. Een mens is van nature een wilde barbaar.’

Laten we het maar even eerlijk zeggen hier: mevrouw Jurgens heeft gelijk. Het antiautoritaire juk van de babyboomers is grotendeels een ramp gebleken. Een plat narcisme overheerst op televisie en op straat, er groeien generaties op zonder enige interesse in de wereld behalve in zichzelf, veel kinderen zijn verwend en niet meer in staat tot zelfdiscipline (in de zin van uitstel van behoeftebevrediging). Inderdaad: de mens is van nature een wilde barbaar. Wat ik alleen zo vreselijk jammer vind aan het verhaal van mevrouw Jurgens, is dat zij qua oplossingsrichting terugvalt in vlak conservatisme en burgerzin. Dat is gewoon te gemakkelijk.

Van mij heeft mevrouw Jurgens alle recht om burgerlijk te zijn en achter haar man te staan, maar toch gaapt hier een onvolkomenheid. Die babyboomers zijn niet domweg een mode gevolgd door antiburgerlijk te zijn. Ze zijn geen willoze slachtoffers van een kwaadaardige ideologie (een typische denkrichting van conservatieven: de wereld wordt bevolkt door boosaardige ideologieën die mensen verleiden tot een terugval in de zonde, de mens is namelijk slecht en zwak, alleen de instituties van kerk, en gezin kunnen hem behoeden voor dit kwaad) maar er bestond een materialistische achtergrond voor hun streven. Zodra mensen het beter krijgen ontstaat er namelijk een natuurlijke behoefte aan zelfontplooiing. Die hoort bij de mens en is niet slecht. Het is een reëel verlangen en dat kun je niet zo maar ontkennen, weten we sinds Malthus.

Zowel Jurgens als de antiautoritaire babyboomers behandelen het begrip zelfontplooiing op een onvoldoende dialectische manier. Zelfontplooiing is niet per definitie slecht en en zelfbeheersing is niet altijd goed. Zelfontplooiing en zelfbeheersing zijn eerder met elkaar verweven. De één heeft de ander nodig. De werkelijke bohemién kent de klappen van de zweep van de zelfdiscipline. Maar iemand die nooit de vrijheid heeft geproefd, nooit zijn grenzen heeft verkend, blijft een vreemdeling in de wereld. Hij of zij mist een empathische snaar, kijkt vol onbegrip naar het reilen en zeilen van de mensen om zich heen. Teveel zelfbeheersing leidt tot bekrompenheid. Mevrouw Jurgens bewijst dit met haar stuk. Het essay mist meerdere perspectieven, het ziet alleen maar de negatieve kanten van het vrijheidsstreven. Er is tevens een ondergrond van ressentiment. Het statement, in al zijn persoonlijkheid en felheid, is een wraakpoging van mevrouw Jurgens op een wereld die ze niet helemaal begrijpt en ook niet helemaal wil begrijpen.

In dat opzicht is Jurgens op een vreemde manier modern. Ressentiment is misschien wel de belangrijkste emotie sinds Pim Fortuyn in Nederland de gemoederen heeft opgeschud. Haar stijl is zo persoonlijk als ‘Pim’ was. We leren over haar leven, over het feit dat haar ouders gescheiden zijn (een herkenbare bron van pijn, wanneer als kind je de vaste grond onder je voeten vandaan is geslagen, is een verlangen naar veiligheid en structuur logisch) en we worden zelfs op de hoogte gesteld van intieme details (mevrouw Jurgens doet niet aan sm).

Jurgens vlucht in eenzijdigheid en dat is jammer. Een vrouw die zo goed kan schrijven zou geen huismoeder moeten spelen. Ze zou haar verantwoordelijkheid voor de samenleving echt moeten nemen en die kinderen naar een goede crèche sturen. Dan leren ze wellicht ook een ander soort mensen en een ander soort waarden en normen kennen dan alleen die van het eigen eenzijdige gezinsleven.

Na de burgerlijkheid van onze grootouders in de jaren ’50 en de antiburgerlijkheid van onze ouders in de jaren ’60 en ’70 dient mijn generatie, die mensen die in de jaren ’70 geboren zijn, de waardevolle lessen van hun (groot-)ouders te gebruiken om tot een synthese te komen. Maatschappelijke individuen dienen we te worden en zo dienen we onze kinderen op te voeden. Opvoeding is er niet om bekrompen kleinburgers van onze kinderen te maken en evenmin om hen in narcistische anarchisten te veranderen. Kinderen moeten zelfdiscipline leren, om de vrijheid aan te kunnen. En kinderen moeten vrijheid leren, om de wereld te begrijpen en zichzelf zo weer te beheersen. Dat is dus niet de ‘Gulden Middenweg’, ik bepleit een werkelijke synthese: een levenskunst.

Laten we tenslotte de volgende burgerlijke les van mevrouw Jurgens leren, wanneer ze schrijft over de babyboomer-bohemiéns: ‘Vrijheid is niet gelijk aan onbeperkte lustbevrediging, zo weten deze voormalige hippies diep in hun hart ook wel; vrijheid komt met verantwoordelijkheid. Het grootste eigenbelang is het publieke belang.’ Ik hoop dat ze die zinnen zelf ook ooit nog eens zal gaan begrijpen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s