De meeste mensen zullen zich nog de beelden herinneren vanAyaan Hirsi Ali op bezoek bij eenblijf-van-mijn-lijf huis met Islamitische vrouwen. Het was een onaangenaamgezicht. Hirsi Ali bleef het gehele gesprek verbeten hameren op de relatietussen het huiselijk geweld dat de vrouwen ondergaan hadden en hun geloof. Devrouwen beweerden daartegenover dat zij in deze moeilijke tijd juist krachtontleenden aan de Koran. Het werd geen gesprek. Ondanks de ervaringen die zowelde politica als deze vrouwen deelden, bleven de standpunten mijlenver uitelkaar liggen. Toenadering bleek onmogelijk.
Verbetenheid. Dat is ook de houding waar Evelien Tonkens enTsjalling Swierstra zich in hun recente Socrateslezing tegen richten. VolgensTonkens en Swierstra werkt het ronduit drammen op het eigen gelijk, de houdingvan de zure, bijna verbitterde wereldverbeteraar, in dialogen meestalaverechts. Als je dan toch de wereld wil verbeteren, als je gelooft in eenbeschavingsoffensief, doe het dan met zelfspot, zeggen zij. Juist die nederigehouding, waarbij we ons bewust zijn van de beperkingen van ons menselijkbevattingsvermogen, opent een ruimte waarin een dialoog gevoerd kan worden metde ander. Zonder te vervallen in gedram en miscommunicatie, zoals Hirsi Ali datdoet.
Dat klinkt sympathiek en aannemelijk. En inderdaad, devoorbeelden die Swierstra en Tonkens geven zijn overtuigend. Zo noemen ze Shouf shouf habibi bijvoorbeeld, de filmen televisieserie waarin op een sympathieke manier grappen worden gemaakt overde typische verwikkelingen in het leven van de eigen bevolkingsgroep. Een heleopluchting na alle debatten van de laatste jaren, waarin Marokkanen meestalboos overkwamen en voortdurend in de verdediging zaten. Zelfspot kan zeker eensfeer verlichten en is in grote mate preferabel boven al te felle discussiesdie nooit tot werkelijke dialoog leiden.
Maar wat ontbreekt in de lezing van Swierstra en Tonkenszijn de ongewenste effecten van hun voorstel. Er bestaat namelijk ook een ‘zelfkantvan de zelfspot’. Zelfspot kan mensen in de weg zitten, zodat ze zichzelf nietmeer serieus nemen. Mensen kijken dan van een afstand naar zichzelf,bijvoorbeeld vanuit de ogen van een onderdrukker. Het is goed om af en toejezelf op een humorvolle manier te kunnen relativeren, maar altijd de clownuithangen is te vaak een verkapte vorm van zelfhaat. Denk aan de serviele Uncle Tom Negro, de neger die zichondergeschikt had gemaakt aan de blik van de blanke slavenhouder. Hij werd watde ander wilde dat hij zou zijn. Hij had zijn onderdrukker geïnternaliseerd.
Zelfspot stelt mensen in staat om van een afstandje naarzichzelf te kijken. Maar uit wiens ogen wordt er dan gekeken? Een blik vanuithet niets bestaat eenvoudigweg niet, op de een of andere manier vereenzelvigenwe ons altijd met een ander. Shouf Shouf,van de Nederlandse regisseur Albert de Heerdt en deMarokkaanse acteur Mimoun Oaïssa, bevestigt op een lollige manierallerlei vooroordelen over Marokkanen. Dat is sympathiek, voelt als een open houding,maar toch moeten ook Marokkanen uitkijken dat er niet iets zal ontstaan als eenShouf shouf-Marokkaan. Eengedomesticeerde versie van zichzelf, perfect geïntegreerd, braaf, zoals deNederlander dat graag ziet, met zijn kenmerkende zelfspot. Maar ver verwijderdvan het eigen zelfrespect en de mogelijkheden om zichzelf vanuit de eigenpositie te ontplooien.
Een teveel aan vereenzelviging met een ander kan tot gevolghebben dat mensen niet meer trouw zijn aan zichzelf. Zeker als die andertoevallig overeenkomt met de politieke of maatschappelijke ‘tegenstander’. Alsíets noodzakelijk is voor idealisme, voor emancipatie en persoonlijke revolte,dan is het wel trouw aan die positie die je als subject bent gaan innemen in desamenleving. Het evenwicht tussen zelfspot en serieus zelfrespect is precair.Niet alle zelfspot is bevrijdend en zelfs al gaat deze uit van een mededogendehouding, zoals Swierstra en Tonkens suggereren, dan nog kan deze verdacht zijn.Ook mededogen kan namelijk onderdrukkend werken, omdat het ‘lijdend voorwerp’van mededogen altijd in een afhankelijke positie terecht komt.
Een andere zelfkant van de zelfspot is dat deze defensiefkan zijn, zodat dialoog eerder ontweken wordt dan aangegaan. Het koketteren enstileren van je eigen minderheidspositie kan er juist voor zorgen dat je jezelfboven alle kritiek verheven acht. ‘Ik ben nu eenmaal een klungel, een prutser,een macho, een leernicht, een drugsverslaafde, hoerenloper, hypochonder, vreemdgangerof voetbalsupporter. Ik rommel maar wat aan. Heeft iemand nog commentaar dat ikniet zelf al heb gegeven?’ Maar een serieuze dialoog bestaat er juist uit omvanuit de vaak gestileerde buitenkant naar de binnenkant door te proberen tedringen. Morele keuzes zijn niet grappig, ze zijn bloedserieus. Veelbelangrijker in dialoog is volgens mijn overtuiging dan ook, naastzelfreflectie, zelfrespect. En ja, helaas komt dat er soms bij bepaalde menseninderdaad wat verbeten uit.
Na de zelfkant van de zelfspot toegelicht te hebben, is hetnoodzakelijk om nog één opmerking maken over de beperkingen van het middel vande dialoog. Humanisten overschatten iets te vaak de kracht van dit medium.Woorden kunnen wel invloed hebben op de leefstijl en overtuigingen van eenander, maar in beperkte mate. Een positie innemen in het politieke debat isnamelijk niet een volledig intellectuele, vrij doordachte keuze. Evenzo is hetgeen keuze die wordt bepaald door alleen sociaal-economische factoren (‘ik benarbeider dus ik stem links’). Een subjectpositie is het resultaat van eenaantal persoonlijke, maar vooral ook gedeelde ervaringen van mensen. Het zijnbepaalde gebeurtenissen die mensen op een sterk gevoelsmatig niveau vormen totwat ze zijn. Te vaak wordt er in politiek correcte kringen dan ook gemopperd overde onderbuik. Maar gevoelens zijn reëel en dienen gerespecteerd te worden. Nietdoor mensen te overreden er de spot mee te drijven. Maar door ze te vragen optafel te leggen hoezeer ze allen door hun hoogstpersoonlijke ervaringen gevormdzijn. Nogmaals, ik geloof niet dat mensen elkaar zo snel kunnen overtuigen.Toch kan enig inzicht in de wordingsgeschiedenis van de ander soms tot meerbegrip leiden voor diens ideeën, dan een zuiver intellectuele discussie over dezaak zelf dat zou kunnen. Zo had Hirsi Ali de vrouwen uit hetblijf-van-mijn-lijf huis beter leren begrijpen –en vice versa- als ze eerst detijd had genomen om te onderzoeken wat voor mensen ze eigenlijk voor zich had.Verbeten of niet.
Zelfspot is daarom zeker nuttig, maar ook gevaarlijk. Eenmiddel dat gedoseerd ingezet moet worden en zeker niet een panacee voor allesis. Het zou al mooi zijn als mensen in dialoog eerst wat meer interesse voorelkaar zouden opbrengen, voor elkaars historie en groeiproces. Een bewustzijnvan de moeilijkheid en de traagheid die altijd eigen is aan de communicatietussen twee personen, juist dóór al die verschillende wordingsgeschiedenissen,maakt het mogelijk om te voorkomen dat de dialoog in wederzijdsegelijkhebberigheid ten onder gaat.
Zowel zelfrespect als zelfspot lopen mijns inziens spaak op het begrip ‘zelf’. Je ziet dat vaak bij televisieshows als idols waar in hun ambities gefnuikte jongeren verbeten hun triomfantelijke terugkomst vooraankondigen terwijl hun zojuist be-eindigde optreden weinig aan de verbeelding overliet over hun werkelijke musicale mogelijkheden. Dat ‘zelf’ het zelf dat zijn gelijk zal krijgen, dat desnoods door geweld te plegen respect zal afdwingen, is een construct. Een stroman van de psyche die een reflectie is van daadwerkelijk maar vaak ook vervormde of botweg gefingeerde ‘maatschappelijke ideeën van wat dat zelf zou moeten zijn. Dat is ook niet zo raar. Spot met het echte zelf wat dat dan ook moge zijn (ik denk dat dit niet te kennen valt doordat we nou eenmaal niet uit ons eigen systeem kunnen stappen; maar misschien is het te beschrijven als de volledige zandloper van voorgeschiedenis, localiteit en biologie die, zij het in een permanente staat van flux, in ieder individu is gekristalliseerd), met dat zelf te spotten zou gelijk staan aan zelfvernietiging. Zelfrespect is dan dus niet alleen verstandig, het is ook noodzakelijk. Ten opzichte van ons geconstrueerde zelf is dus enige nederigheid wel op zijn plaats, maar respect voor ons ‘ware’ zelf is niets anders dan de wil om te bestaan.
Je maakt dus een onderscheid tussen een ‘geconstrueerd’ zelf en een ‘echt’ zelf, dat onkenbaar is (zoals je de bril die op je neus staat niet kan zien). Voor het eerste ‘zelf’ is enige spot op zijn plaats, met het tweede valt niet te spotten. Maar hoe moet je eigenlijk spotten met iets dat je niet kan zien?
Ik geloof niet zozeer in een ‘waar’ zelf. Er zijn denk ik verschillende zelven, identificaties, (mis-)percepties, aannames, zowel symbolisch (maatschappelijk bepaald) als imaginair (voor-maatschappelijk zelfbeeld). Allemaal constructen, maar het subject is leeg en zoals jij zegt, onkenbaar (en daarbij ook niet relevant).