Het autonomiegebod

Het liberalisme, zowel in zijn rechtse neoliberale als in zijn progressieve vorm heeft de wind tegen. Niet alleen de afgelopen Verkiezingsuitslag maakte dat duidelijk, ook andere, langduriger ontwikkelingen wijzen erop dat het liberale gedachtegoed zijn langste tijd heeft gehad. Symptomen daarvan zijn bijvoorbeeld de Franse en Nederlandse afwijzing van de Grondwet van het neoliberale Europa. Of de opkomst van het links-populisme in Latijns Amerika. Of het in ongenade vallen van het in de jaren ’90 nog bewierookte liberale multiculturalisme. Het is daarom zinvol om eens goed na te gaan wat er nu in de kern mis is met dat liberalisme. Om te beginnen: wat is er eigenlijk verkeerd aan het liberale ideaal van autonomie? En kunnen we daar in deze moeilijke tijden nog iets tegenover zetten, een gemoderniseerde versie van dit ideaal dat bruikbaarder is bij de problemen van vandaag de dag, bijvoorbeeld die van de onderklassen?

Een probleem van het liberalisme is dat het schatplichtig is aan het achttiende-eeuwse Verlichtingsdenken. Liberalen geloven dat ieder volwassen mens in principe gelijk is en in staat moet zijn om autonoom beslissingen te nemen. Deze autonomie is bijna een dogma, ‘gij zult autonoom zijn’ en ontkent de reële omstandigheden en verschillen waar mensen vaak in verkeren. Als mensen niet zijn opgegroeid in een veilige, zekere omgeving, als mensen beperkt zijn opgeleid en daarom geen morele en intellectuele basis hebben gekregen om keuzes te maken, dan is het natuurlijk een gotspe om ze als autonoom te beschouwen. Deze mensen hebben sturing en hulp nodig om autonoom te worden, om te groeien. Omdat het liberalisme weinig opheeft met deze tijdsdimensie en altijd uitgaat van een eeuwig NU waarin iedereen gelijk moet zijn, beschouwt ze ieder mens als even autonoom. Dat levert onzekerheid op en veel mensen zijn niet in staat om daarmee om te gaan. En het heeft tot gevolg dat bepaalde klassen een enorme voorsprong hebben op andere klassen in het omgaan met vrijheden, terwijl het die andere klassen juist moeilijker maakt om zich te ontwikkelen en te ontplooien.

Naast dit individualisme uit de Verlichting, dat in zijn systeemdwang de tijdsdimensie en bestaande ongelijkheden en verschillen ontkent, wil ik graag een ander individualisme voorstellen. Een individualisme dat eerder geworteld is in de Romantiek. Ieder mens heeft de potentie in zich om autonome keuzes te maken. Maar deze potentie heeft tijd nodig om zich te ontwikkelen. Als mensen te vroeg teveel vrijheid krijgen dan heeft dit juist een averechts effect. Zo hebben bepaalde vrijheden, bevochten door de hogere middenklassen in de jaren ’60 en ’70, een vernietigend effect gehad op de onderklasse. Denk aan druggebruik en een vrijzinnige moraal rond seksualiteit. Deze vrijheden betekenen dus heel wat anders voor de onderklasse dan voor de middenklasse. Maar in het platte gelijkheidsideaal van het Verlichtingsliberalisme worden beide groepen als gelijk en even autonoom beschouwd.

Vaak is het liberalisme daarom niet meer dan een verdediging van de vrijheiden waar de bevoorrechte klassen reeds goed mee om kunnen gaan en die de minder bevoorrechten juist in hun ondergeschikte positie houdt. Het onder een dikke laag politiek correcte retoriek verborgen resultaat is dan ook dat de verschillen in de maatschappij steeds maar groter worden, gesanctioneerd door de hoge morele uitgangspunten van de elite.

Moeten we daarom al onze grote culturele vrijheden maar opgeven om zo de minder gefortuneerde te beschermen? Integendeel, individuele keuzevrijheid dient een belangrijk deel uit te blijven maken van de Nederlandse cultuur. We hebben echter een nieuwe vrijheid nodig: de vrijheid om ‘onvrij’ te zijn. De vrijheid om niet te worden gestoord door keuzedwang, de vrijheid om afhankelijk te mogen zijn. Elke vrijheid moet daarom voorzien worden van de mogelijkheid van zijn tegendeel. Vaak is dat al zo: abortus proberen we te voorkomen door goede seksuele voorlichting, euthanasie is gebonden aan strenge richtlijnen en procedures, er is drugsvoorlichting. Maar ook in het alledaagse leven dient de overheid via welzijnswerkers, onderwijsprofessionals en opvoedingsondersteuning mensen te helpen om structuur in hun leven te brengen, met andere woorden: vrijwillig te kiezen voor een zekere mate van onvrijheid om uiteindelijk vrij te worden. Matigheid en zelfbeheersing, deugden die op dit moment in de samenleving zo ontzettend belangrijk zijn, zijn de mens niet van nature aangeboren en moeten aangeleerd worden. Als dat in een bepaald milieu niet vanzelf gebeurt, dan kan de overheid daarbij helpen.

Romantische individualisten geloven dus in de potentie van mensen. Zij gaan niet uit van een simplistisch mensbeeld dat mensen ‘van nature’ goed of fout zijn, of dat ieders egoïsme automatisch goed is voor allen. Zij gaan er vanuit dat mensen complexe wezens zijn die zowel kunnen uitgroeien tot schurken als tot weldoeners. Mensen hebben elkaar echter nodig om tot volle persoonlijke bloei te komen. Mensen kunnen elkaar de geborgenheid en zekerheid geven die nodig zijn om op te groeien tot een zelfverzekerd individu. Laat autonomie dus het einddoel blijven, maar laten we in vredesnaam het liberale gebod om autonoom te zijn, in wat voor situatie je ook bevindt, zo snel mogelijk afschaffen!

Een gedachte over “Het autonomiegebod

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s